ECLI:NL:GHAMS:1999:AA8178

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 april 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/20784
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Onnes
  • mr. Brands
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeerbelasting op feestdagen en de rechtsgeldigheid van naheffingsaanslagen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 april 1999 uitspraak gedaan in een geschil over de naheffingsaanslag parkeerbelasting en de kosten van een wielklem. De belanghebbende, X, had op 8 mei 1997 zijn auto geparkeerd op een parkeerplaats in Amsterdam zonder parkeerbelasting te betalen, op een algemeen erkende feestdag (Hemelvaartsdag). De gemeente Amsterdam had een naheffingsaanslag opgelegd van ¦ 4,75 aan belasting en ¦ 58,50 aan kosten voor de naheffingsaanslag, alsook ¦ 65 voor het aanbrengen en verwijderen van een wielklem. Na bezwaar tegen deze aanslagen, werd de uitspraak van de directeur van de dienst Stadstoezicht gehandhaafd, waarop X in beroep ging.

Het Hof heeft vastgesteld dat de relevante verordeningen en uitvoeringsbesluiten van de gemeente Amsterdam van toepassing waren, en dat de parkeerbelasting ook op feestdagen verschuldigd was, ondanks het ontbreken van een expliciete vermelding op de parkeerapparatuur. Het Hof oordeelde dat de gemeente niet verplicht was om expliciet te vermelden dat de belasting ook op feestdagen gold, en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Bovendien werd geoordeeld dat het aanbrengen van de wielklem niet in strijd was met het recht op eigendom zoals vastgelegd in het EVRM, omdat deze maatregel noodzakelijk was om de betaling van de parkeerbelasting te waarborgen.

De uitspraak bevestigde de beslissing van de lagere instantie en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. Het Hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. Onnes, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van mr. Brands als griffier.

Uitspraak

97/20784
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de directeur van de dienst Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is op 8 september 1997 een beroepschrift ontvangen. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder met dagtekening 4 september 1997, betreffende de naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen en de beschikking kosten wielklem, beide met dagtekening 8 mei 1997 en nummer 7160989. De naheffingsaanslag bedraagt ¦ 4,75 aan belasting en ¦ 58,50 aan kosten ter zake van het opleggen van die aanslag. Bij de beschikking kosten wielklem is ¦ 65 in rekening gebracht ter zake van het aanbrengen en verwijderen van een wielklem. Na bezwaar zijn de naheffingsaanslag en de beschikking bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de beschikking en subsidiair tot vernietiging van de beschikking.
Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 21 april 1998 zijn verschenen belanghebbende en mr. A namens verweerder. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd welke tot de gedingstukken wordt gerekend. Namens verweerder is op de pleitnota gereageerd bij brief van 23 juni 1998, op welke brief belanghebbende heeft gereageerd bij schrijven van 30 juli 1998. Op 12, 23 en 24 februari 1999 heeft belanghebbende nog enkele stukken ingezonden, waarvan kopieën aan verweerder zijn gezonden. Het Hof rekent alle genoemde stukken tot de gedingstukken. Partijen hebben niet verzocht om een tweede mondelinge behandeling.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Op 8 mei 1997 om 15.41 uur stond de auto met kenteken BB-00-CC geparkeerd op de D-gracht nabij huisnummer 997 te Amsterdam (hierna: de parkeerplaats) zonder dat voor het aldaar op dat tijdstip parkeren parkeerbelasting was betaald. Ter zake van dit feit is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd en een wielklem aan de auto aangebracht.
2.2. Ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag en het aanbrengen van de wielklem golden in de gemeente Amsterdam de Verordening Parkeerbelastingen 1994 (hierna: de Verordening) en het Uitvoeringsbesluit op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 1994 en de Parkeerverordening 1994 (hierna: het Uitvoeringsbesluit). De tekst van de Verordening, zoals deze luidt na de daarin per 1 oktober 1996 aangebrachte wijzigingen, en van het Uitvoeringsbesluit behoren tot de gedingstukken.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil
a. of de omstandigheid dat 8 mei 1997 een algemeen erkende feestdag (Hemelvaarts-dag) was het opleggen van de naheffingsaanslag en het aanbrengen van de wielklem verhinderde en
b. of het bepaalde in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) dan wel het bepaalde in artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM ertoe leidt dat de beschikking kosten wielklem moet worden vernietigd.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, verweerder ontkennend.
4. Standpunten van partijen en behandeling ter zitting
4.1. Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4.2. Ter zitting hebben partijen niets van betekenis aan hun stellingen toegevoegd.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 1995, BNB 1996/34, kan splitsing van het bezwaarschrift, in een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag en een bezwaarschrift tegen de beschikking kosten wielklem, achterwege blijven.
5.2. Op grond van artikel 1, onder a, van de Verordening wordt een belasting geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij of krachtens de Verordening in de daarin aangewezen gevallen door Burgemeester en Wethouders (B en W) te bepalen plaats, tijdstip en wijze. In artikel 9 van de Verordening is bepaald dat de aanwijzing van de plaats waar en het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van deze belasting mag worden geparkeerd in alle gevallen geschiedt door B en W bij openbaar te maken besluit. Ter uitvoering van voormeld artikel 9 is, voor zover hier van belang, door B en W in het Uitvoeringsbesluit onder II bepaald dat tegen betaling van de belasting mag worden geparkeerd met inachtneming van het tijdstip en de wijze waarop een en ander in de voorschriften is aangegeven op of bij de parkeerapparatuur.
5.3. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat op de bij de parkeerplaats aanwezige parkeerapparatuur de tijdstippen en de tarieven zijn vermeld waarop tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd op maandag tot en met zaterdag en op zondag. Deze vermelding kan niet anders worden uitgelegd dan dat op elke dag van de week, dus ook op een feestdag, parkeerbelasting moet worden betaald voor het parkeren op de parkeerplaats. Een uitdrukkelijke vermelding op die apparatuur dat de betalingsverplichting ook geldt op feestdagen is daarvoor niet vereist. De onder 5.2 weergegeven voorschriften, in samenhang met de vermelding op de parkeerapparatuur, brengen dus mee dat ter zake van het onder 2.1 bedoelde parkeren terecht de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de Algemene termijnenwet, in verbinding met artikel 145 van de Gemeentewet, staat daaraan niet in de weg. Het Hof acht niet aannemelijk dat de gemeente Amsterdam met betrekking tot het parkeren op feestdagen een zodanig beleid heeft gevoerd of bekend gemaakt, dan wel anderszins zodanig heeft gehandeld, dat belanghebbende erop heeft mogen vertrouwen dat de onderhavige naheffingsaanslag niet zou worden opgelegd en dat in verband daarmee geen wielklem aan de auto zou worden aangebracht.
5.4. Het Hof is van oordeel dat het aan de auto aanbrengen van een wielklem niet in strijd is met het uit het EVRM voortvloeiende recht van iedere persoon op het ongestoord genot van zijn eigendom, aangezien die maatregel redelijkerwijs noodzakelijk kan worden geacht om de betaling van parkeerbelasting te verzekeren. Voorts kan die maatregel evenmin worden aangemerkt als een ongerechtvaardigde inperking van het uit het EVRM voortvloeiende recht van een persoon om zich binnen een verdragsstaat vrijelijk te verplaatsen.
5.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan verweerder is.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen tot het vergoeden van proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
De uitspraak is vastgesteld op 27 april 1999 door mr. Onnes, lid van de belasting-kamer, in tegenwoordigheid van mr. Brands als griffier.
De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Voornoemd lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.