ECLI:NL:RBZWB:2021:5908

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6727
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, waarin het college weigerde het restant van openstaande vorderingen bij het Sociaal Economisch Domein kwijt te schelden. Het bestreden besluit dateert van 13 mei 2020. De behandeling van het beroep vond plaats op 1 juli 2021, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het college. Tijdens de zitting werd het onderzoek geschorst om het college in de gelegenheid te stellen te reageren op vragen van de rechtbank. Op 20 juli 2021 heeft het college het verzoek om kwijtschelding alsnog toegekend, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het college in de proceskosten.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek om proceskostenveroordeling achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten wanneer het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeert dat het college aan verzoekster is tegemoetgekomen, en veroordeelt het college tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 1.496,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

De rechtbank wijst erop dat de overige door verzoekster genoemde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat niet duidelijk is welke kosten dit betreft. De rechtbank benadrukt dat de vergoeding van proceskosten niet bedoeld is als volledige schadevergoeding, maar als een tegemoetkoming in de gemaakte kosten, en dat de hoogte van de kosten forfaitair wordt vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, en is openbaar gemaakt op 18 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6727 PW
uitspraak van 18 november 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [naam woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 mei 2020 (bestreden besluit) van het college over de weigering om het restant van de openstaande vorderingen bij het Sociaal Economisch Domein kwijt te schelden.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank van 1 juli 2021. Hierbij waren aanwezig verzoekster, haar gemachtigde, en namens het college [naam vertegenwoordiger college] . Het onderzoek op de zitting is geschorst opdat het college kon reageren op vragen van de rechtbank.
Met het besluit van 20 juli 2021 heeft het college het verzoek om kwijtschelding toegekend. Het college heeft de rechtbank hierover met een brief van dezelfde datum geïnformeerd.
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek het college te veroordelen in de proceskosten in beroep. Het college heeft met een brief van 7 oktober 2021 gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek op een zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, wanneer het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 20 juli 2021 dat het college aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het college te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1).
De overige door verzoekster genoemde kosten, namelijk het bedrag van € 1.696,00 zoals dat blijkt uit de bankafschriften die zij bij de intrekkingsverklaring heeft ingediend, komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat niet blijkt over welke kosten dit bedrag gaat. Voor zover verzoekster met de bankafschriften bedoeld heeft dat alle proceskosten die zij in beroep gemaakt heeft vergoed moeten worden, overweegt de rechtbank dat dit niet mogelijk is. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1296) kennen de Awb en het Bpb namelijk een limitatief systeem van vergoeding van proceskosten. Daarbij is een kostenveroordeling niet bedoeld als volledige schadevergoeding maar als een tegemoetkoming in de proceskosten. Het bedrag van die kosten wordt forfaitair vastgesteld op grond van artikel 2 van het Bpb.
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,00 aan verzoekster moet vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.496,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 18 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.