ECLI:NL:RBZWB:2021:5908
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, waarin het college weigerde het restant van openstaande vorderingen bij het Sociaal Economisch Domein kwijt te schelden. Het bestreden besluit dateert van 13 mei 2020. De behandeling van het beroep vond plaats op 1 juli 2021, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het college. Tijdens de zitting werd het onderzoek geschorst om het college in de gelegenheid te stellen te reageren op vragen van de rechtbank. Op 20 juli 2021 heeft het college het verzoek om kwijtschelding alsnog toegekend, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het college in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek om proceskostenveroordeling achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten wanneer het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeert dat het college aan verzoekster is tegemoetgekomen, en veroordeelt het college tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 1.496,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank wijst erop dat de overige door verzoekster genoemde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat niet duidelijk is welke kosten dit betreft. De rechtbank benadrukt dat de vergoeding van proceskosten niet bedoeld is als volledige schadevergoeding, maar als een tegemoetkoming in de gemaakte kosten, en dat de hoogte van de kosten forfaitair wordt vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, en is openbaar gemaakt op 18 november 2021.