ECLI:NL:CRVB:2016:1296

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
11 april 2016
Zaaknummer
14-203 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding en berekening reiskosten op basis van ANWB-routeplanner

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Frankrijk, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank over de proceskostenvergoeding in verband met een besluit van het Zorginstituut Nederland. De rechtbank had vastgesteld dat de appellant zijn beroep tegen het besluit van 29 oktober 2013 inzake de buitenlandbijdrage 2012 had ingetrokken, omdat het Zorginstituut hem bij een later besluit volledig tegemoet was gekomen. De rechtbank veroordeelde het Zorginstituut tot betaling van proceskosten, waaronder reiskosten en verletkosten, die in totaal € 1.592,46 bedroegen.

De appellant was het niet eens met de hoogte van de toegewezen proceskostenvergoeding en stelde dat de rechtbank de reiskosten had berekend op basis van een afstand van 983 kilometer, terwijl hij recht had op vergoeding op basis van 1.009 kilometer, inclusief overnachtingen. Daarnaast betoogde hij dat de rechtbank een te laag uurtarief had gehanteerd voor de verletkosten. Het Zorginstituut verdedigde de eerdere uitspraak en stelde dat de berekeningen van de rechtbank correct waren.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de reiskosten correct had berekend op basis van de ANWB-routeplanner en dat de verletkosten niet verder konden worden gespecificeerd door de appellant. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 april 2016.

Uitspraak

14 203 ZVW

Datum uitspraak: 6 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2015, 13/7074 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Frankrijk) (appellant)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor Zorgverzekeringen (Cvz)

PROCESVERLOOP

Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2016 gelijktijdig met de zaken 14/2379 en 15/2398. Appellant is verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.D. Dijkstra.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat appellant het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2013 inzake de buitenlandbijdrage 2012 heeft ingetrokken omdat het Zorginstituut bij het besluit van 11 juli 2014 volledig aan appellant tegemoet is gekomen. Met toepassing van de artikelen 8:75a en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de artikelen 1, aanhef en onder c, en 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) heeft de rechtbank – voor zover van belang – het Zorginstituut veroordeeld in de proceskosten, zijnde reis- en verletkosten van in totaal € 1.592,46.
1.2.
Bij de berekening van de reiskosten heeft de rechtbank op basis van de
ANWB-routeplanner de afstand van de woonplaats van appellant in Frankrijk naar de rechtbank vastgesteld op 983 kilometer enkele reis. De totale reiskosten bedragen daarvan uitgaande € 1.100,96 (983 maal 4 maal € 0,28). Verder heeft de rechtbank bepaald dat de door appellant met stukken onderbouwde tolkosten van in totaal € 194,- voor vergoeding in aanmerking komen.
1.3.
Bij de berekening van de verletkosten in verband met het bijwonen van de zittingen en de daarmee gemoeide reistijd, is de rechtbank gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bpb uitgegaan van het laagste tarief van € 7,- per uur omdat appellant zijn verletkosten niet nader heeft gespecificeerd. Uitgaande van 42,5 uur heeft de rechtbank het bedrag aan verletkosten vastgesteld op € 297,50 (42,5 maal € 7,-).
2. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op een vergoeding voor reiskosten die is gebaseerd op een afstand van 1.009 kilometer enkele reis, mede in verband met twee overnachtingen in Huizen. Verder heeft hij aangevoerd dat bij de berekening van de verletkosten minimaal een uurtarief gehanteerd moet worden van € 80,-. Volgens de loonwijzer.nl geldt voor zijn (ZZP-) werkzaamheden een uurtarief tussen de € 80,- en € 150,-. Ten slotte heeft hij naar voren gebracht dat hij een vergoeding wenst van een hoger aantal
uren in verband met rusttijd tijdens reizen, overnachtingen en voorbereidingstijd voor de zittingen bij de rechtbank.
3. Het Zorginstituut heeft zich in zijn verweerschrift achter de aangevallen uitspraak gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is de vraag of de rechtbank in de aangevallen uitspraak de hoogte van de proceskostenvergoeding juist heeft vastgesteld.
4.2.
De Awb en het Bpb kennen een limitatief systeem van vergoeding van proceskosten waarbij, zoals volgt uit de Nota van toelichting bij het Bpb (Stb. 1993, 763), een kostenveroordeling niet is bedoeld als volledige schadevergoeding maar als een tegemoetkoming in de kosten. Het bedrag van de kosten wordt forfaitair vastgesteld op grond van artikel 2 van het Bpb.
4.3.
De berekening van de reiskosten is door de rechtbank gebaseerd op de (op basis van de ANWB-routeplanner berekende) afstand tussen de woonplaats van appellant (Frankrijk) en de zittingsplaats van de rechtbank. De reisafstand tussen zijn overnachtingsadres in Nederland en de zittingsplaats van de rechtbank is daarbij terecht buiten beschouwing gelaten.
4.4.
Verletkosten zien op tijdverzuim voor het bijwonen van een zitting en de heen- en terugreis. Tijdverzuim voor het lezen van stukken ter voorbereiding van de zitting vallen daar niet onder en evenmin de rustperiodes tijdens de onderbrekingen van de reis van en naar de woonplaats van appellant in Frankrijk. Met de door de rechtbank berekende vergoeding is appellant niet tekort gedaan. Door te volstaan met een verwijzing naar loonwijzer.nl en door zijn inkomstenderving niet concreet met eigen financiële gegevens te specificeren, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat er daadwerkelijk sprake is geweest van inkomstenderving van meer dan € 7,- per uur.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) J.R. van Ravenstein

UM