ECLI:NL:RBZWB:2021:5867

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1484
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de vraag of sprake is van onmiddellijk laden en lossen

Op 15 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 18 maart 2021, die betrekking had op een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 66,80. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat de belanghebbende op 2 maart 2021 omstreeks 14:10 uur met zijn auto op een parkeerplaats in Breda stond, waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mocht worden geparkeerd. Tijdens een controle met een scanauto was er geen parkeerbelasting op aangifte voldaan, wat leidde tot de naheffingsaanslag.

Tijdens de zitting op 12 november 2021 voerde de belanghebbende aan dat hij bezig was met het onmiddellijk laden en lossen van goederen, zoals keukenspullen en kleding, en dat hij daarom niet als 'parkerend' kon worden beschouwd. De rechtbank overwoog dat volgens de Verordening parkeerbelastingen Breda 2021 onder parkeren wordt verstaan het gedurende een aaneengeschakelde periode doen of laten staan van een voertuig, tenzij dit gebeurt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen of het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij goederen van enige omvang aan het uitladen was en dat hij dit deed gedurende de tijd die daarvoor nodig was. De heffingsambtenaar had de feitelijke gang van zaken niet betwist. Daarom oordeelde de rechtbank dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en gelastte dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 aan hem werd vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/1484

Uitspraak van 15 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant),
de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 18 maart 2021 van de heffingsambtenaar met betrekking tot de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] .
Het beroep is behandeld op de zitting in Breda op 12 november 2021. Daar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar] via beeldbellen.

Overwegingen

1. Belanghebbende stond op 2 maart 2021 omstreeks 14:10 uur met een auto met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan de [straat] in Breda. Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd.
2. Tijdens een controle met een scanauto op voormelde datum en tijdstip is voor de auto geen parkeerbelasting op aangifte voldaan. Daarom is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ter grootte van € 66,80 (€ 2,30 aan parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten).
3. Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.
4. Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd.
5. Belanghebbende voert aan dat hij na een weekendje weg de spullen van zijn vriendin naar boven heeft gebracht. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat het ging om een kratje met keukenspullen, boeken, een dekbed en kussen en de tassen met kleding. Het naar de eerste verdieping brengen van de spullen heeft enkele minuten in beslag genomen, vervolgens heeft hij zijn vriendin gedag gezegd en is vertrokken. Volgens belanghebbende valt dit onder het onmiddellijk laden en lossen van goederen als bedoeld in artikel 1 onderdeel a van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2021 (hierna: Verordening) zodat geen sprake is van parkeren.
6. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
7. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak sprake is van ‘onmiddellijk laden en lossen’ als aan de volgende criteria is voldaan: (1) het bij voortduring inladen of uitladen van zaken (2) onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht, (3) gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Hierbij moet het gaan om zaken van een zodanige omvang en gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per auto kunnen worden gehaald of gebracht (4). [1]
8. Gelet op de toelichting van belanghebbende op de zitting acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat hij goederen van enige omvang naar binnen heeft gebracht en dat hij bij voortduring bezig was met het uitladen van deze goederen gedurende de tijd die daarvoor nodig was. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de heffingsambtenaar de feitelijke gang van zaken zoals door belanghebbende gesteld niet heeft betwist. Omdat belanghebbende onweersproken heeft verklaard dat het ging om een kratje met keukenspullen, boeken, een dekbed met kussen en tassen met kleding, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een zodanige omvang van de spullen dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is in dat geval sprake van het onmiddellijk laden en lossen van goederen zodat geen sprake is van parkeren. De naheffingsaanslag is derhalve ten onrechte aan belanghebbende opgelegd.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Wel dient het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van
€ 49 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 15 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 12 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2760 en Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445