ECLI:NL:RBZWB:2021:5802

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8618
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake omgevingsvergunning voor melkrundveehouderij

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 november 2021, werd het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres had op 22 september 2020 beroep ingesteld tegen een besluit van 24 juni 2020, waarbij een omgevingsvergunning was verleend aan vergunninghoudster voor een melkrundveehouderij. De rechtbank moest eerst beoordelen of het beroep tijdig was ingediend. Eiseres stelde dat zij pas op 5 oktober 2020 kennis had genomen van het besluit, omdat het college het besluit niet aan haar had toegezonden. De rechtbank oordeelde dat de beroepstermijn was aangevangen op 3 juli 2020, de datum waarop het besluit ter inzage was gelegd, en dat de termijn op 13 augustus 2020 was geëindigd. Eiseres had haar beroep dus te laat ingediend. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat eiseres niet tijdig maatregelen had getroffen om de termijn te bewaken. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8618 WABOM

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghoudster], te [plaatsnaam 2] (vergunninghoudster)
gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij.

Procesverloop

Eiseres heeft op 22 september 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 24 juni 2020 (bestreden besluit) van het college over de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De ontvankelijkheid van het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 30 september 2021. Hierbij waren aanwezig namens eiseres [naam vertegenwoordiger 1] , namens het college [naam vertegenwoordiger 2] en [naam vertegenwoordiger 3] en namens vergunninghoudster de heer en mevrouw [naam vergunninghoudster] en de gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Op 5 juli 2019 heeft vergunninghoudster bij het college een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het veranderen en in werking hebben van een melkrundveehouderij aan de [adres 1] in [plaatsnaam 2] .
Op 2 maart 2020 heeft het college een ontwerpbesluit genomen en dit vanaf 12 maart 2020 voor zes weken ter inzage gelegd.
Binnen deze termijn heeft eiseres op 15 april 2020 een zienswijze naar voren gebracht. In de zienswijze verzoekt eiseres ook om intrekking van de aan vergunninghoudster verleende vergunning van 7 mei 2012, omdat stal 6 niet is opgericht.
Bij het bestreden besluit van 24 juni 2020 heeft het college de gevraagde omgevings-vergunning verleend. De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) heeft een afschrift van het bestreden besluit gestuurd naar vergunninghoudster, maar niet naar eiseres.
Het bestreden besluit is openbaar bekend gemaakt door terinzagelegging van 3 juli 2020 tot en met 13 augustus 2020 en hier is kennisgeving van gedaan door publicatie in de Hilverbode van 1 juli 2020 en via de website van de gemeente.
In het ontwerpbesluit van 22 juli 2020 staat dat het college voornemens is het verzoek om de omgevingsvergunning van 7 mei 2012 in te trekken, af te wijzen. In dit ontwerpbesluit staat ook vermeld dat op 24 juni 2020 op de aanvraag van 5 juli 2019 om een omgevingsvergunning is beslist.
Eiseres heeft op 10 september 2020 een zienswijze tegen het ontwerpbesluit van 22 juli 2020 ingediend. In die zienswijze gaat eiseres ook in op het besluit van 24 juni 2020.
Eiseres heeft op 22 september 2020 beroep ingesteld tegen de bij het besluit van 24 juni 2020 verleende omgevingsvergunning.
Het college, althans de OMWB, heeft bij brief van 23 september 2020 het besluit van 24 juni 2020 aan eiseres gestuurd. De brief is door eiseres ontvangen op 5 oktober 2020. Het adres dat op de brief staat luidt [adres 2] te [plaatsnaam 1] . Eiseres is gevestigd aan het adres [adres 3] te [plaatsnaam 1] .
Geschil
2. Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep, moet de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of eiseres kan worden ontvangen in haar beroep. Met name is in geschil of eiseres het beroep tijdig heeft ingediend.
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert aan dat dat het geval is. Het college heeft niet voldaan aan de bepalingen van afdeling 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onder meer over de bekendmaking van besluiten, doordat het besluit van 24 juni 2020 niet aan haar is toegezonden. Eiseres werd pas bekend met het besluit van 24 juni 2020 bij de voorbereiding van de zienswijze tegen het ontwerpbesluit van 22 juli 2020 over de afwijzing van het verzoek tot intrekking van de vergunning van 7 mei 2012 (ten aanzien van stal 6). Vervolgens is het besluit van 24 juni 2020 op 5 oktober 2020 ontvangen. Dat het besluit niet eerder is ontvangen, komt waarschijnlijk doordat een verkeerd adres is gebruikt. Ter onderbouwing daarvan verwijst eiseres naar correspondentie van 22 oktober 2020 die pas op 23 november 2020 is ontvangen. De aanleiding voor het alsnog toezenden van het besluit van 24 juni 2020 was vermoedelijk de zienswijze op het ontwerpbesluit, aldus eiseres.
Wettelijk kader
4. Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
5.1
In de Awb is de verplichting opgenomen om het beroepschrift binnen de daarvoor bepaalde termijn in te dienen. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of het beroep van eiseres tijdig is ingediend. Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:8, eerste en vierde lid, van de Awb is de beroepstermijn aangevangen met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, van de Awb ter inzage is gelegd. De beroepstermijn bedraagt zes weken. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 24 juni 2020 op 3 juli 2020 ter inzage is gelegd bij de gemeente Hilvarenbeek. De beroepstermijn is dus geëindigd op 13 augustus 2020.
5.2
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is op 22 september 2020 bij de rechtbank ontvangen en dus niet tijdig ingediend.
5.3
Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
5.4
Uit artikel 3:44, eerste lid, onder b, van de Awb volgt dat het college eiseres in dit geval had moeten informeren over de terinzagelegging van het bestreden besluit door toezending van een exemplaar van het besluit, aangezien eiseres zienswijzen had ingediend.
5.5
Het college heeft erkend dat het besluit van 24 juni 2020 ten onrechte niet aan eiseres is toegezonden. Het is vaste jurisprudentie dat de overschrijding van de beroepstermijn in dat geval verschoonbaar is wanneer onverwijld – binnen twee weken – beroep is ingesteld nadat eiseres van het besluit op de hoogte is geraakt. [1]
5.6
Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij op de hoogte is geraakt van het besluit van 24 juni 2020 door het ontwerpbesluit van 22 juli 2020. Ook heeft eiseres gesteld dat zij het ontwerpbesluit van 22 juli 2020 op 28 juli 2020 heeft ontvangen. Vanwege de zomersluiting van haar kantoor is eiseres daarvan pas op 10 september 2020 op de hoogte geraakt. Hoewel de inhoud van het besluit van 24 juni 2020 haar toen nog niet bekend was, heeft zij vervolgens zekerheidshalve beroep ingesteld.
5.7
Het voorgaande betekent dat eiseres op 28 juli 2020 op de hoogte is geraakt van het besluit van 24 juni 2020. Desalniettemin heeft zij pas op 22 september 2020 beroep ingesteld, buiten de hiervoor genoemde termijn van twee weken. Dat is naar het oordeel van de rechtbank te laat. De omstandigheid dat eiseres vanwege de zomersluiting van haar kantoor niet eerder dan op 10 september 2020 kennis heeft genomen van de inhoud van het ontwerpbesluit van 22 juli 2020 (en daarmee van het besluit van 24 juni 2020), leidt niet tot een ander oordeel en maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Het lag op de weg van eiseres om maatregelen te treffen om te voorkomen dat termijnen verlopen. Het komt voor rekening en risico van eiseres dat zij dit niet heeft gedaan.
Conclusie
6.1
Nu eiseres het beroepschrift onverschoonbaar te laat heeft ingediend, kan zij niet in het beroep worden ontvangen.
6.2
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. R.A. Karsten-Badal, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 11 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:40
Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Artikel 3:41, eerste lid
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 3:44, eerste lid
1. Indien bij de voorbereiding van een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht toepassing is gegeven aan afdeling 3.4, wordt kennisgegeven van de terinzagelegging van het besluit en van de op de zaak betrekking hebbende stukken:
a. met overeenkomstige toepassing van de artikelen 3:11 en 3:12, eerste lid, met dien verstande dat de stukken ter inzage liggen totdat de beroepstermijn is verstreken, en
b. door toezending van een exemplaar van het besluit aan degenen die over het ontwerp van het besluit zienswijzen naar voren hebben gebracht.
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste en vierde lid
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4. De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht en dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.