ECLI:NL:RBZWB:2021:5647

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6958 en 21_3025
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over omgevingsvergunning en handhaving in Goes

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zijn eiseressen in beroep gegaan tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes. De eerste zaak betreft een omgevingsvergunning die op 9 januari 2020 is verleend aan een derde partij voor het realiseren van een afscheiding langs een dakterras. Eiseressen, die eigenaresse zijn van een aangrenzend pand, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij menen dat de afscheiding in strijd is met de geldende bestemmingsplannen en dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft afgezien van een hoorzitting, omdat eiseressen niet tijdig hebben aangegeven gehoord te willen worden. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning geldig is verleend en dat de bezwaren van eiseressen ongegrond zijn.

De tweede zaak betreft een handhavingsverzoek van eiseressen tegen de derde partij, omdat deze niet zou voldoen aan de voorwaarden van de omgevingsvergunning. De rechtbank stelt vast dat er sprake was van een overtreding, maar dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank oordeelt dat de opgelegde last onder dwangsom rechtmatig is en dat de handhaving op de juiste wijze is uitgevoerd. De beroepen van eiseressen worden in beide zaken ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigt de geldigheid van de omgevingsvergunning en de handhavingsmaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/6958 WABOA en BRE 21/3025 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2021 in de zaken tussen
1. [naam eiseres]en
2. [naam bedrijf],
te Goes,
eiseressen,
gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes,verweerder.
In de zaak met zaaknummer BRE 21/3025 GEMWT heeft als derde partij aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij],
te Goes.
Procesverloop
In het besluit van 9 januari 2020 (primair besluit I) heeft het college aan de [naam derde partij] (hierna: de [naam derde partij] ) een omgevingsvergunning verleend om langs het dakterras, gelegen aan de achterzijde van het pand aan de [adres 1] een afscheiding te kunnen realiseren.
In het besluit van 12 mei 2020 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard. Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen bestreden besluit I. Dat beroep is bekend onder zaaknummer BRE 20/6958 WABOA.
In het besluit van 24 november 2020 (primair besluit II) heeft het college een handhavingsverzoek van eiseressen deels toegewezen en aan de [naam derde partij] een last onder dwangsom opgelegd, die ertoe strekt dat de afscheiding langs het dakterras wordt gerealiseerd, overeenkomstig primair besluit I.
In het besluit van 7 juni 2021 (bestreden besluit II) heeft het college het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard. Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen bestreden besluit II. Dat beroep is bekend onder zaaknummer BRE 21/3025 GEMWT.
Het college heeft een verweerschrift ingediend in beide beroepen.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 24 september 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres sub 1 en haar gemachtigde, en [naam vertegenwoordiger college] en [naam vertegenwoordiger college] namens het college. Eiseres sub 2 heeft zich laten vertegenwoordigen door eiseres sub 1 en door haar gemachtigde. Namens de derde-belanghebbende is niemand verschenen.
Overwegingen

1.Feiten

Op 18 januari 2019 heeft het college aan de [naam derde partij] een omgevingsvergunning verleend om aan de achterkant van het pand aan de [adres 1] een dakterras te realiseren, gelegen op het dak van de eerste verdieping. De omgevingsvergunning voorziet aan de zijde van het pand dat grenst aan het perceel [adres 2] in een balustrade. Op grond van de omgevingsvergunning van 18 januari 2019 moet de afscheiding op een afstand van twee meter van de erfgrens met het perceel aan de [adres 2] worden geplaatst. De afscheiding bestaat uit stalen balusters voorzien van hardglas en heeft een hoogte van circa 1.20 meter. Daarnaast voorziet de vergunning in een toegangsdeur tot het terras aan de oostzijde en moet de beglazing in de ramen ondoorzichtig worden uitgevoerd.
BRE 20/6958 WABOA: omgevingsvergunning
Op 18 november 2019 heeft het college van de [naam derde partij] een aanvraag ontvangen om de afscheiding van het dakterras, door de [naam derde partij] aangeduid als “erfafscheiding”, te plaatsen op de erfgrens met het perceel aan de [adres 2] . De aanvraag ziet op een afscheiding bestaande uit stalen balusters met melkglazen panelen en een hoogte van circa 1.70 meter.
Bij primair besluit I heeft het college aan de [naam derde partij] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen om de afscheiding, die door het college is aangeduid als “schutting”, te kunnen realiseren.
Eiseres sub 1 is eigenaresse van het pand aan de [adres 2] . Eiseres sub 2 is in dat pand gevestigd. Eiseres sub 1 is eigenaresse van eiseres sub 2. Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen primair besluit I.
Bij bestreden besluit I heeft het college het bezwaar van eiseressen onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie ongegrond verklaard.
BRE 21/3025 GEMWT: handhaving
Op 27 augustus 2020 en 1 september 2020 heeft eiseres sub 1 het college verzocht handhavend op te treden tegen bouwactiviteiten die in afwijking van de omgevingsvergunning van 18 januari 2019 hebben plaatsgevonden. De toegangsdeur naar het dakterras is aan de westzijde in plaats van aan de oostzijde gerealiseerd, de balustrade ontbreekt, en de ramen die zijn aangebracht zijn te openen.
Bij brief van 9 oktober 2020 heeft het college de [naam derde partij] verzocht binnen vier weken alsnog de balustrade te plaatsen, overeenkomstig de bij primair besluit I daarvoor verleende vergunning of om door middel van maatregelen aan het trappenhuis en de buitendeur te verzekeren dat het dakterras niet kan worden gebruikt. Wanneer de [naam derde partij] daaraan geen gehoor geeft, is het college voornemens een last onder dwangsom op te leggen.
Omdat de [naam derde partij] geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek de overtreding te beëindigen, heeft het college bij primair besluit II een last onder dwangsom opgelegd aan de [naam derde partij] . De [naam derde partij] moet voor 18 december 2020 de overtreding van primair besluit I ongedaan maken, op straffe van een last onder dwangsom van € 5.000,- ineens.
Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen primair besluit II. Volgens eiseressen is het verzoek om handhavend op te treden tegen de ramen en de deur daarbij ten onrechte afgewezen. Daarnaast is er inmiddels weliswaar een balustrade gerealiseerd, maar die is in strijd met de vergunning van 18 januari 2019 op de erfgrens geplaatst.
Eiseressen hebben hun bezwaar toegelicht tijdens de hoorzitting van de advies bezwaarschriftencommissie van 25 mei 2021.
Bij bestreden besluit II heeft het college het bezwaar van eiseressen, onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie, ontvankelijk en ongegrond verklaard.

2.BRE 20/6958 WABOA: omgevingsvergunning

2.1
Wet- en regelgeving
De voor de beoordeling van dit beroep relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
2.2
Hoorzitting in bezwaar
Vast staat dat geen hoorzitting in bezwaar heeft plaatsgevonden. Het college heeft eiseressen bij brief van 7 april 2020 gevraagd binnen twee weken mede te delen of zij gebruik willen maken van het recht om te worden gehoord. Bij het uitblijven van een reactie, gaat het college ervan uit dat eiseressen geen gebruik willen maken van het recht te worden gehoord. Omdat het college niet binnen twee weken na 7 april 2020 een reactie heeft ontvangen, heeft het college op grond van artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgezien van het horen van eiseressen.
Volgens eiseressen heeft er ten onrechte geen hoorzitting plaatsgevonden. De gemachtigde van eiseressen heeft op 14 april 2020 door middel van een e-mail laten weten dat zij gehoord wilden worden.
Ter onderbouwing van hun stelling hebben eiseressen in beroep een document overgelegd, waarin gemachtigde namens eiseressen aan een medewerker van het college kenbaar maakt dat eiseressen gehoord willen worden. Volgens gemachtigde vormt dit document een print van een e-mail. De kop van dit document wijkt echter af van de kop van een andere door gemachtigde overgelegde print van een e-mail van 29 april 2020, 10.17. Zo is in de kop wel een datum en een tijdstip gemeld (14 april 2020, 15.28), maar is in de kop geen geadresseerde vermeld. In de kop is alleen vermeld “relatie Goes (gemeente)”. Op basis van dit document is dan ook niet duidelijk óf dit document op 14 april 2020 verzonden is aan het college, en zo ja, aan welk e-mailadres. Hoewel in het overzicht van contacten dat gemachtigde heeft overgelegd, melding wordt gemaakt van een e-mail die op 14 april 2020, 15.28 zou zijn verzonden aan de gemeente Goes, merkt de rechtbank dit overzicht niet aan als een sluitende verzendadministratie. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de email van 29 april 2020, 10.17 niet in het overzicht is vermeld, terwijl ook die e-mail volgens gemachtigde zou zijn verstuurd. Het college heeft overigens gesteld dat ook de email van 29 april 2020 niet is ontvangen.
Eiseressen zijn er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij binnen de daarvoor gestelde termijn van twee weken kenbaar hebben gemaakt gehoord te willen worden. Dat betekent dat de grond, inhoudende dat er ten onrechte is afgezien van het houden van een hoorzitting, niet slaagt.
2.3
Schutting?
Het college heeft aan de [naam derde partij] een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een afscheiding, die door het college is aangeduid als “schutting”.
Eiseressen hebben aangevoerd dat er ten onrechte een omgevingsvergunning is verleend voor een schutting, aangezien het bouwwerk helemaal geen schutting is. Een schutting wordt geplaatst op de grond, terwijl dit bouwwerk op het dak staat. Volgens de aanvraag is er sprake van een erfafscheiding, maar dit bouwwerk vormt ook geen perceels- of erfafscheiding. Eiseressen hebben ter onderbouwing van hun stelling dat de balustrade geen erfafscheiding is, gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:93.
Hoewel de keuze van het college om het bouwwerk als “schutting” aan te duiden, mogelijk verwarring kan wekken, betekent dat naar het oordeel van de rechtbank niet dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend. Van de omgevingsvergunning maken de aanvraag en de bijbehorende tekening onderdeel uit. Uit de aanvraag, in combinatie met de bijbehorende tekening, is voldoende duidelijk waar de omgevingsvergunning op ziet. De omgevingsvergunning ziet op een afscheiding langs het dakterras op het dak van de eerste verdieping van het pand. De aanduiding “schutting” in de vergunning en “erfafscheiding” in de aanvraag maken dat niet anders.
2.4
Strijd met bestemmingsplan?
Eiseressen hebben aangevoerd dat er sprake is van strijd met het bestemmingsplan, omdat de afscheiding niet ten dienste staat van de bestemming “centrumvoorziening - detailhandel”.
De balustrade staat ten dienste van de bewoning van de eerste en tweede verdieping van het pand. Gelet op de doeleindenomschrijving in artikel 7 van de planregels is ook bewoning ter plaatse toegestaan. Eiseressen hebben ondanks een verzoek daartoe niet toegelicht waarom de afscheiding desondanks niet ten dienste zou staan van de bestemming. Deze grond van eiseressen faalt dan ook.
Voor zover eiseressen in het beroepschrift hebben aangevoerd dat er sprake is van strijd met de bestemming omdat er op grond van het bestemmingsplan ter plaatse maar twee bouwlagen zijn toegestaan, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke bespreking daarvan, nu eiseressen ter zitting hebben bevestigd dat de afscheiding in juridisch opzicht niet leidt tot het ontstaan van een derde bouwlaag.
2.5
Welstand
Eiseressen hebben aangevoerd dat niet duidelijk is waarom het project aan de welstandsnota voldoet, aangezien het advies niet is bijgevoegd.
Zoals het college in bestreden besluit I heeft opgemerkt, is de bouwtekening die onderdeel uitmaakt van primair besluit I voorzien van een stempel “akkoord” van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Goes van 7 januari 2020. Er is dan ook sprake van een zogenaamd stempeladvies. Dat betekent dat deze beroepsgrond alleen al daarom niet slaagt.
Zoals het college daarnaast in bestreden besluit I heeft opgemerkt, is het in geval van een stempeladvies aan de eiseressen om gemotiveerd te betwisten dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Eiseressen hebben in beroep echter volstaan met de herhaling van haar eerdere stelling in bezwaar, inhoudende dat niet duidelijk is waarom het project aan de welstandsnota voldoet, aangezien het advies niet is bijgevoegd. Daarmee is niet gemotiveerd betwist dat het bouwplan aan de welstandseisen voldoet.
2.6
Bouwbesluit en bouwverordening
Eiseressen hebben aangevoerd dat uit bestreden besluit I, en eerder uit primair besluit I, niet kan worden opgemaakt dat het plan voldoet aan het bouwbesluit en de bouwverordening.
De rechtbank overweegt dat de toets die het college moet uitvoeren een aannemelijkheidstoets is. Bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het bouwbesluit en de bouwverordening komt aan het college beoordelingsruimte toe. Dat betekent dat, anders dan eiseressen veronderstellen, niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het bouwbesluit en de bouwverordening wordt voldaan.
2.7
Conclusie
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond is. Dat betekent dat het besluit tot vergunningverlening voor de afscheiding langs het dakterras stand houdt.

3.BRE 21/3025 GEMWT: handhaving

3.1
Wet- en regelgeving
De voor de beoordeling van dit beroep relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Afscheiding langs dakterras
In reactie op het verzoek van eiseressen om handhavend op te treden heeft het college geconstateerd dat sprake was van een overtreding van artikel 2.3, onder b, van de Wabo gelezen in samenhang met artikel 2.23 van het Bouwbesluit, omdat een valbeveiliging langs het dakterras ontbrak. Het college heeft de [naam derde partij] daarom een last onder dwangsom opgelegd, die ertoe strekt dat de afscheiding wordt gerealiseerd, overeenkomstig de omgevingsvergunning van 9 januari 2020.
Eiseressen hebben aangevoerd dat deze last onder dwangsom de overtreding niet wegneemt. Ter onderbouwing daarvan hebben eiseressen gesteld dat de omgevingsvergunning van 9 januari 2020 (primair besluit I) ten onrechte is verleend. Voor zover de omgevingsvergunning van 9 januari 2020 in rechte stand houdt, is er volgens eiseressen nog altijd sprake van een overtreding, omdat het handhavingsverzoek zag op uitvoering van de afscheiding overeenkomstig de omgevingsvergunning van 18 januari 2019. Het is in strijd met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW) om binnen twee meter van de perceelsgrens een balkon te hebben, aldus eiseressen.
De rechtbank stelt voorop dat het college alleen handhavend kan optreden als er sprake is van een overtreding, ten aanzien waarvan het college de bevoegdheid heeft handhavend op te treden.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake was van een overtreding, bestaande uit het ontbreken van een afscheiding rondom het dakterras. Het college was dan ook bevoegd om handhavend op te treden en heeft van die bevoegdheid gebruik gemaakt door een last onder dwangsom opgelegd, die ertoe strekt dat de afscheiding wordt gerealiseerd, overeenkomstig de omgevingsvergunning van 9 januari 2020. Anders dan eiseressen hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat met deze herstelmaatregel de overtreding wordt weggenomen. Daarbij overweegt de rechtbank allereerst dat het feit dat eiseressen met het verzoek om handhavend optreden hebben beoogd dat de afscheiding overeenkomstig de vergunning van 18 januari 2019 op twee meter van de perceelsgrens zou worden gerealiseerd, niet betekent dat de overtreding enkel op die manier zou kunnen worden weggenomen. De door het college geconstateerde overtreding is immers dat er géén afscheiding rond het dakterras was aangebracht, wat in strijd is met het Bouwbesluit, niet dat er een afscheiding was geplaatst in strijd met de omgevingsvergunning van 18 januari 2019. Aan de omgevingsvergunning van 18 januari 2019 is als voorschrift verbonden dat gebouwd moet worden conform het bouwbesluit en de bouwverordening. Aan de omgevingsvergunning is niet het voorschrift verbonden dat zich binnen een afstand van twee meter van de perceelsgrens geen dakterras mag bevinden. De overtreding kan dus ook worden weggenomen door langs de rand van het dak een afscheiding te plaatsen, mits daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Vast staat dat ten tijde van het nemen van primair besluit II en het bestreden besluit II de omgevingsvergunning van 9 januari 2020 was verleend en in werking was getreden. De stelling van eiseressen dat het college de vergunning ten onrechte heeft verleend, doet daar niets aan af. Overigens blijkt uit hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 2 is overwogen dat de omgevingsvergunning van 9 januari 2021 in beroep stand kan houden. Dat realisatie van de balustrade strijd met artikel 5:50 BW zou opleveren, wat daar ook van zij, vormt een privaatrechtelijke kwestie tussen eiseressen en de [naam derde partij] en vormt geen overtreding ten aanzien waarvan het college bevoegd is handhavend op te treden.
3.3
Ramen in aanbouw op tweede verdieping en toegangsdeur een westzijde
Vast staat dat de ramen in de naar het pand van eiseressen gekeerde zijgevel van de tweede verdieping ondoorzichtig zijn gemaakt met folie. De ramen zijn gerealiseerd in de vorm van kantelkiepramen. De ramen zijn dus te openen. Daarnaast is de toegangsdeur naar het dakterras aan de westzijde gerealiseerd.
Eiseressen hebben aangevoerd dat de uitvoering van de ramen en de toegangsdeur afwijkt van de vergunning van 18 januari 2019, aangezien de ramen te openen zijn en de deur aan de westzijde in plaats van aan de oostzijde is gerealiseerd. Het college heeft zich in reactie daarop in bestreden besluit II op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een overtreding omdat deze wijzigingen op grond van artikel 2, onder 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) omgevingsvergunningvrij kon worden uitgevoerd.
Ter zitting hebben eiseressen aangevoerd dat beide wijzigingen in strijd zijn met artikel 5:50 van het BW, zodat de gewijzigde uitvoering van de ramen en de toegangsdeur vanwege een evidente privaatrechtelijke belemmering niet omgevingsvergunningvrij kan worden uitgevoerd. De rechtbank volgt eiseressen daarin niet. Nog los van de vraag of sprake is van strijd met artikel 5:50 van het BW, betekent het feit dat er een privaatrechtelijke belemmering zou zijn, niet dat een wijziging om die reden niet langer omgevingsvergunningvrij zou zijn.
3.4
Conclusie
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat ook het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond is.

4.Proceskosten

Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 5 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
BRE 20/6958 WABOA: omgevingsvergunning
Artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, (…)
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk, (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt -kort gezegd- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het bouwplan niet voldoet aan: (a) het bouwbesluit, (b) de bouwverordening (c) het bestemmingsplan of (d) de redelijke eisen van welstand.
Op grond van het tweede lid, wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van het bestemmingsplan Binnenstad Centrum (2001) geldt ter plaatse van de voorgenomen locatie van de afscheiding de bestemming “Ck2”: centrumvoorzieningen, detailhandel en baliefunkties, kernwinkelgebied, maximum aantal bouwlagen (exclusief kap): 2.
De voorschriften voor centrumvoorzieningen zijn neergelegd in artikel 7 van de planvoorschriften.
Artikel 7, lid 1 bepaalt dat de op de kaart voor “centrumvoorzieningen” aangewezen gronden, met inachtneming van de op de kaart aangegeven subbestemmingen, bestemd zijn voor centrumvoorzieningen en woondoeleinden, waarbij:
detailhandel alleen op de begane grond is toegestaan (…)
onverminderd het bepaalde onder a mede woondoeleinden op de begane grond zijn toegestaan en de eerste verdieping uitsluitend voor woondoeleinden is bestemd.
Artikel 7, lid 3 bepaalt dat op deze gronden met inachtneming van de op de kaart aangegeven nadere aanwijzingen uitsluitend niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken ten dienste van de in lid 1 bedoelde doeleinden, alsmede bedrijfswoningen en andere woningen worden gebouwd.
BRE 21/3025 GEMWT: handhaving
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk, (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Artikel 2.3, aanhef en onder b van de Wabo bepaalt dat het verboden is te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, d, f, g, h of i.
Artikel 5:4, tweede lid, van de Awb bepaalt dat een bestuurlijke sanctie slechts wordt opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven.
Artikel 125 van de Gemeentewet luidt:
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last onder bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Artikel 5:32, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
Ingevolge artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk wetboek (BW) is het, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
Artikel 2, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet vereist is, indien deze activiteiten betrekking hebben op een kozijn, kozijninvulling of gevelpaneel, mits in de achtergevel, of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw, dan wel in een gevel van een bijbehorend bouwwerk, voor zover die gevel is gelegen in achtererfgebied op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.