ECLI:NL:RBZWB:2021:5591

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9575
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering. De eiser, die als verkeerskundig beheerder werkzaam was, had zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd per 30 juni 2020, na een medische beoordeling door het UWV. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 17 september 2021 werd het beroep van eiser besproken, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV getoetst en vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan. De rechtbank oordeelde dat de medische rapportages voldoende onderbouwd waren en dat eiser in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had besloten de ZW-uitkering te beëindigen, omdat eiser niet voldeed aan de criteria voor het ontvangen van een uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid. Eiser had aangevoerd dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat, maar de rechtbank vond geen reden om te twijfelen aan de conclusies van het UWV. De rechtbank wees ook op de mogelijkheid voor eiser om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9575 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV, kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 29 mei 2020 (primair besluit) heeft het UWV de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) vanaf 30 juni 2020 beëindigd.
In het besluit van 13 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 september 2021.
Hierbij waren aanwezig: eiser, zijn gemachtigde en mr. M.B.A. van Grinsven namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als full time verkeerskundig beheerder bij een gemeente. Voor dat werk is hij op 19 maart 2019 uitgevallen vanwege psychische klachten.
Het UWV heeft eiser vervolgens een ZW-uitkering toegekend.
In het primaire besluit heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 30 juni 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 30 juni 2020, omdat eiser ten minste 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Primaire arts [naam primaire arts] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] het dossier bestudeerd inclusief de gegevens die de bedrijfsarts desgevraagd aan het UWV heeft verstrekt op 5 maart 2020. Verder heeft zij eiser telefonisch gesproken op 2 april 2020. Zij heeft gerapporteerd dat eiser meent niet te kunnen werken, maar dat er geen sprake is van ‘geen benutbare mogelijkheden’, omdat eiser niet aan de criteria daarvoor voldoet. Wel acht zij eiser per datum onderzoek (2 april 2020) aangewezen op passende arbeid met beperkingen, maar zij ziet geen indicatie voor het aannemen van een urenbeperking. Eiser voldoet niet aan de criteria zoals beschreven in het Schattingsbesluit; hij hoeft niet beschikbaar te zijn voor behandeling, er is geen preventieve noodzaak en hij geeft geen blijk van een verhoogde recuperatiebehoefte. Met het aannemen van de beperkingen worden de klachten volgens [naam primaire arts] voldoende ondervangen. Verder ziet zij binnen een jaar een redelijk tot goede kans op verbetering door natuurlijk herstel en/of adequate behandeling en verwacht zij op langere termijn nog aanzienlijke verbetering.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft primaire arts [naam primaire arts] neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 april 2020.
5.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Hij heeft eiser gezien op de hoorzitting of het spreekuur van 21 september 2020. De verzekeringsarts b&b stelt dat eiser bekend is met ADHD, psychische en angstklachten. Uit de primaire rapportage blijkt dat deze klachten en de daaruit voortkomende belemmeringen voldoende aan de orde zijn gesteld. Er heeft een voldoende uitgebreid, op de klachten gericht onderzoek plaatsgevonden. De conclusie is gebaseerd op de in het dossier aanwezige gegevens, de anamnese, het eigen medisch onderzoek van de verzekeringsarts b&b en de bekende medische informatie van de bedrijfsarts.
Met de huidige FML wordt volgens [naam verzekeringsarts b&b] voorzien in psychisch laag belastende arbeid en wordt rekening gehouden met de klachten en belemmeringen van eiser. Het werk vindt plaats op regelmatige basis en het risico op overbelasting vanuit het werk is laag.
Eiser brengt in het bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting geen nieuwe gezichtspunten naar
voren die aanleiding geven tot meer beperkingen. Hij overlegt geen nadere medische gegevens waaruit blijkt van een ernstigere medische situatie of van ernstigere beperkingen.
De verzekeringsarts b&b is van mening dat juist voor eiser het zo snel mogelijk oppakken van de normale arbeidsrol in passende arbeid van groot belang is. Passend werk voorziet in een zinvolle dagbesteding. Gezien de huidige dagindeling en het gebrek aan structuur acht hij dat van belang voor eiser, nu passende arbeid immers structuur in het dagelijks leven aanbrengt en eigenwaarde en zelfvertrouwen vergroot. Het levert sociale contacten op en leidt af van het klachtenbeeld. Dat acht [naam verzekeringsarts b&b] gezien de aard van de klachten van eiser van groot belang. Hij schat in dat verder uitstel van hervatting in passende arbeid eerder klachtenonderhoudend zal werken dan klachten verminderend. Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] stemt dan ook geheel in met de FML van 2 april 2020.
5.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij ernstigere gebreken en beperkingen kent dan het UWV heeft overwogen en minder belastbaar is dan gesteld. Hij acht in ieder geval de stelling dat het verrichten van passende werkzaamheden helend zal werken, onjuist. Verder stelt eiser dat de medische informatie die hij eerder heeft aangeleverd en ‘zijn verhaal’ zijn standpunt volledig arbeidsongeschikt te zijn, ondersteunen.
Ter zitting heeft eiser benadrukt meer beperkingen voor zijn angststoornissen en ADHD nodig te achten. Mocht de rechtbank daar anders over denken, dan verzoekt eiser een onafhankelijke deskundige aan te stellen om tot een eerlijke(er) afgewogen beslissing te komen. Er is namelijk geen sprake geweest van een eerlijk proces, aldus eiser.
5.4
Oordeel over de medische beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de depressieve klachten, maar ook de ADHD en de overige door eiser gestelde cognitieve beperkingen. Zij hebben de informatie van bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] van 5 maart 2020 in hun afwegingen betrokken. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de bezwaren waarnaar eiser heeft verwezen door de verzekeringsarts b&b nadrukkelijk in de afwegingen zijn betrokken. Met betrekking tot de beroepsgrond dat ongefundeerd door de verzekeringsarts b&b is gesteld dat het verrichten van passende werkzaamheden voor eiser goed zou zijn overweegt de rechtbank als volgt.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft er op gewezen dat door passende arbeid structuur in het dagelijks leven wordt aangebracht waarbij eigenwaarde en zelfvertrouwen worden vergroot. Voorts levert het sociale contacten op en leidt het af van het klachtenbeeld. Dit acht hij gezien de aard van de klachten van eiser van groot belang. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan die stelling van de verzekeringsarts b&b. Evenmin ziet de rechtbank hierin aanleiding de rapportage van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts b&b] als onzorgvuldig aan te merken en wijst erop dat [naam verzekeringsarts b&b] gemotiveerd heeft aangegeven dat er medisch geen noodzaak was nadere informatie bij behandelaars op te vragen.
Hoewel eiser ter zitting anders heeft gesteld, ziet de rechtbank, gesteund door de uitspraak van 1 december 2020 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), niet dat het UWV zijn oordeel niet zou mogen baseren op de bevindingen van bij hem in dienst zijnde medici (en arbeidsdeskundigen) (ECLI:NL:CRVB:2020:3008).
Voor zover eiser heeft beoogd een beroep te doen op de rechtspraak over de vereiste ‘equality of arms’, mede op grond van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Korošec, slaagt dat beroep niet. Gelet op het voorgaande twijfelt de rechtbank niet aan het medisch oordeel van het UWV zodat zij geen reden ziet om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat in de FML van 2 april 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (Sbc-code 532040), assemblagemedewerker elektrotechnische producten (Sbc-code 267041) en medewerker postverzorging (Sbc-code 315140).
6.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 16 april 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 5 oktober 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat hij in het geheel niet in staat is werkzaamheden uit te voeren. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
Daarnaast heeft eiser gesteld dat, nu de arbeidsdeskundigen geen persoonlijk contact met hem hebben gehad, de arbeidskundige motivering van het bestreden besluit onzorgvuldig is.
De rechtbank kan eiser in dat argument niet volgen. Uit de stukken blijkt dat de arbeidsdeskundige eiser via e-mail op de hoogte heeft gesteld van zijn bevindingen en eiser daarbij gelegenheid heeft geboden via diezelfde weg contact met hem op te nemen. Ook wijst de rechtbank op de uitspraak van de CRvB van 15 november 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:4016) in welke procedure, ondanks een toezegging daartoe, geen arbeidskundig overleg met de betrokkene heeft plaatsgevonden. De CRvB oordeelt in die uitspraak onder 4.2:
“Hoewel het beter was geweest om appellant de gelegenheid te bieden tot een persoonlijk onderhoud met de arbeidsdeskundige en/of de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, doet dit niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Appellant is immers in de gelegenheid gesteld bezwaar te maken tegen het voorgenomen besluit, dus ook tegen de bevindingen van de arbeidsdeskundige. Tevens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een volledige heroverweging van de arbeidskundige beoordeling verricht.”.
Verder wijst de rechtbank er op dat in deze procedure contact is geweest tussen de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts op 9 april 2020, zoals blijkt uit de rapportage van de arbeidsdeskundige van 16 april 2020. Anders dan eiser die hierin een onzorgvuldigheid ziet, is de rechtbank van oordeel dat een dergelijk overleg juist de zorgvuldigheid ten goede komt, net zo goed als de vermelding daarvan en de verslaglegging op dit punt.
Gelet op het voorgaande mochten de hiervoor onder 6.1 genoemde functies worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering als eiser niet meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 30 juni 2020.
8.
Conclusie
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 4 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De rechter is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.