ECLI:NL:RBZWB:2021:558

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_217
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van erkenning en wapenverlof op basis van overtredingen van de Wet Wapens en Munitie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, [naam eiser], en de minister van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn erkenning en wapenverlof door de korpschef, welke intrekking was gebaseerd op meerdere overtredingen van de Wet Wapens en Munitie (Wwm). De korpschef had op 23 april 2019 besloten om de erkenning van de Wapenhandel [naam bedrijf] in te trekken, omdat er sprake was van vermenging van commerciële belangen met de schietvereniging [naam schietsportvereniging], en er munitie was overgedragen aan onbevoegden. Eiser had administratief beroep ingesteld, maar de minister verklaarde dit ongegrond. Tijdens de zitting op 21 januari 2021 werd het beroep besproken, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, mr. R.M.M. Jacobs, aanwezig waren, evenals mr. F.H. Kamminga namens de minister.

De rechtbank overwoog dat er voldoende bewijs was voor de intrekking van de erkenning en het wapenverlof. Er was vastgesteld dat eiser, ondanks zijn formele aftreden als bestuurslid van de schietvereniging, nog steeds betrokken was bij de vereniging en dat er sprake was van belangenverstrengeling. Daarnaast was er onvoldoende verantwoording gegeven over de overdracht van munitie, en was er sprake van valselijk aftekenen van schietbeurten. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had gehandeld door de erkenning en het wapenverlof in te trekken, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de wapenwetgeving ter bescherming van de veiligheid in de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Bergen op Zoom
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/217 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

gemachtigde: mr. R.M.M. Jacobs,
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 april 2019 (primaire besluit) heeft de korpschef de erkenning en het wapenverlof van eiser op grond van de Wet Wapens en Munitie (Wwm) ingetrokken
In het besluit van 13 december 2019 (bestreden besluit) heeft de minister het administratief beroep van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 21 januari 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde en mr. F.H. Kamminga, namens de minister van Justitie en Veiligheid.
Het beroep is gelijktijdig behandeld met de procedures met zaaknummers BRE 20/216 WET, BRE 20/218 WET, BRE 20/219 WET en BRE 20/221 WET.

Overwegingen

1. [naam eigenaar] is eigenaar van de eenmanszaak Wapenhandel [naam bedrijf] (hierna: de Wapenhandel). Op 1 mei 2018 is door de korpschef aan de Wapenhandel een erkenning verleend als bedoeld in de Wwm (nummer 20060166438). Deze erkenning zou, behoudens eerdere intrekking, geldig zijn tot 1 mei 2019 voor de volgende handelingen:
- herstellen van wapens categorie II, III en IV;
- transformeren van wapens categorie II, III en IV;
- uitwisselen van wapens categorie II, III en IV;
- verhandelen en herstellen van noodsignaalmiddelen en bijbehorende munitie;
- verhandelen van munitie categorie III;
- verhandelen van wapens categorie III en IV;
- verhuren of anderszins ter beschikking stellen van wapens categorie III en IV.
De verleende erkenning vermeldt twee beheerders:
1. [naam eigenaar] , geboren 19 januari 1941 te [plaatsnaam 2] ;
2. [naam eiser] , geboren 22 augustus 1970 te [plaatsnaam 3] .
Bij het besluit van 23 april 2019 heeft de korpschef de erkenning van de Wapenhandel (inclusief het beheerderschap) ingetrokken. Tevens is het aan eiser verleende wapenverlof ingetrokken. Aan de intrekking is ten grondslag gelegd dat eiser het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd. De korpschef heeft daarvoor de volgende argumenten gegeven:
1. er is sprake van vermenging van commerciële belangen tussen de Wapenhandel en Schietsportvereniging (SV) [naam schietsportvereniging] (hierna: de schietvereniging);
2. er is munitie overgedragen aan onbevoegden;
3. de verplichte registers zijn door de schietvereniging niet bijgehouden;
4. er was sprake van onbevoegde uitgifte van verenigingswapens en munitie door de schietvereniging;
5. er was sprake van niet verantwoorde munitie-overdrachten door de schietvereniging;
6. er zijn valse verklaringen afgelegd op het WM3-formulier;
7. er is sprake van het valselijk aftekenen van schietbeurten.
Op 3 juni 2019 heeft eiser administratief beroep ingesteld bij de minister tegen het besluit van 23 april 2019 van de korpschef inzake de intrekking van een verleende erkenning op grond van de Wwm.
Bij uitspraken van 13 augustus 2019 en 8 november 2019 heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen.
Bij het thans bestreden besluit heeft de minister het primaire besluit gehandhaafd.
2. Tussen partijen is in geschil of terecht tot intrekking van de erkenning en het wapenverlof is overgegaan.
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. De beroepsgronden zijn in rechtsoverweging 5 weergegeven.
4. Het relevante wettelijk kader is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.
5.1.
Formele grieven
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor een aantal door eiser aangevoerde formele grieven.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen nu deze niet van een datumstempel is voorzien. Uit de door de minister aan de rechtbank overgelegde stukken blijkt dat het bestreden besluit wel is voorzien van een datumstempel. Daarnaast is, als het bestreden besluit niet gedateerd is verzonden, niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad, nu hij tijdig beroep heeft ingesteld.
Ook volgt de rechtbank de beroepsgrond dat geen sprake is geweest van hoor- en wederhoor niet, nu eiser de gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze naar voren te brengen en hij in de fase van administratief beroep is gehoord.
Eiser heeft voorts gesteld dat niet van de juistheid van het proces-verbaal kan worden uitgegaan en dat sprake is van vooringenomenheid dan wel van tunnelvisie. De rechtbank is niet gebleken dat getwijfeld moet worden aan de juistheid van het proces-verbaal, hetgeen op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte is opgemaakt. Hetgeen door eiser daarover is gesteld, maakt dit niet anders. Ook van vooringenomenheid dan wel tunnelvisie is de rechtbank niet gebleken.
5.2.
Vermenging van commerciële belangen tussen Wapenhandel [naam bedrijf] en [naam schietsportvereniging]
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van vermenging van commerciële belangen tussen de Wapenhandel en de schietvereniging. In de bestuursvergadering van 12 november 2014 is besloten dat eiser als bestuurslid zou aftreden en als adviseur zou gaan fungeren. De adviseurs hadden geen stem tijdens de bestuursvergadering. De vereniging heeft geen commercieel belang. Het is logisch dat de Wapenhandel wapens en munitie heeft verkocht aan de schietvereniging. Deze gang van zaken is al tientallen jaren hetzelfde en nu redeneert de politie dan wel de minister ineens anders.
De rechtbank overweegt dat uit de Circulaire wapens en munitie 2018 (Cwm) volgt dat binnen een schietvereniging geen vermenging van commerciële belangen direct gelieerd aan de schietsport en de vereniging mag plaatsvinden. Dat betekent dat de beheerders van de erkenning voor de Wapenhandel geen bestuursfunctie mogen bekleden binnen de schietvereniging. Eiser was hiervan op de hoogte. Hij heeft zich – voor de eerste certificering KNSA – als secretaris laten uitschrijven in verband met schijn van belangenverstrengeling. Hij stelt dat hij sindsdien alleen als adviseur voor de SV heeft gewerkt.
Uit het proces-verbaal blijkt echter voldoende dat eiser na zijn aftreden als secretaris feitelijk nog steeds taken, behorend bij de rol als secretaris verrichtte. Met het formeel aftreden als bestuurslid heeft hij de belangenverstrengeling dan ook niet beëindigd. Dat hij niet meer bevoegd was om de vereniging te vertegenwoordigen maar dat de voorzitter in alle gevallen de vereniging vertegenwoordigde, maakt dat niet anders.
Op basis van uit het onderzoek gebleken gegevens kan worden geconcludeerd dat sprake is van vermenging van commerciële belangen tussen de Wapenhandel en de schietvereniging.
5.3.
Het overdragen van munitie aan onbevoegden
Voorts is door de minister gesteld dat door de Wapenhandel aan de schietvereniging munitie is verkocht, welke de vereniging niet voorhanden mocht hebben. Het gaat om munitie van het kaliber 9 mm.
Eiser heeft hieromtrent gesteld dat de munitie is gebruikt op de schietbaan om aspirantleden / kopers de gelegenheid te geven om er mee schieten. Dit is gebeurd volgens de regels. De munitie is strikt genomen nimmer in handen of in de voorraad van de schietvereniging geweest. Ter zitting is hieraan toegevoegd dat deze munitie, abusievelijk, op het verkeerde verlofnummer is geboekt. Het feitelijk beheer en controle is nooit uit handen gegeven door eiser. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een viertal verklaringen overgelegd, waarin de ondergetekenden hebben bevestigd dat zij in het bijzijn van eiser dan wel [naam eigenaar] hebben proefgeschoten op de schietbaan van de schietvereniging.
De rechtbank overweegt dat deze overgelegde verklaringen weliswaar de verklaring van eiser bevestigt dat het grootste deel van de kogelpatronen is gebruikt op de schietbaan om proef te schieten, maar dat neemt niet weg dat deze overdracht niet correct in de administratie is verantwoord. Ter zitting is door eiser gesteld dat de munitie abusievelijk op het verkeerde verlofnummer is geboekt. Wat hier ook van zij, van een schietvereniging en een wapenhandel mag worden verwacht dat zij het gebruik van munitie op een juiste wijze verantwoorden, zodat altijd is te achterhalen wat met bepaalde munitie is gebeurd. Uit de registers blijkt nu dat deze munitie is overgedragen aan de schietvereniging, welke niet bevoegd was om deze munitie voorhanden te hebben.
Op grond van het vorenstaande is door de minister terecht gesteld dat sprake is van overtreding van artikel 31, eerste lid, van de Wwm en artikel 12 Regeling wapen en munitie (Rwm).
5.4.
Het valselijk aftekenen van schietbeurten
Volgens de minister is er sprake van het valselijk aftekenen van schietbeurten. De schietvereniging is verplicht een goede registratie bij te houden. De stempel van eiser is door onbekende anderen gebruikt en de juistheid van het schietregister kan dan ook niet worden getoetst.
Eiser stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van onjuist invullen. Door het niet navragen wie gerechtigd was om de schietbeurten af te tekenen, is gehandeld in strijd met de onderzoeksverplichting. Eiser is geen bestuurslid en kan niet verantwoordelijk worden gehouden. De KNSA heeft het proces goedgekeurd. Eiser spreekt iedere vorm van nalatigheid tegen.
De rechtbank overweegt dat uit de presentieregisters is gebleken dat eiser op dagen waarop hij schietbeurten heeft afgetekend, niet aanwezig was op de schietbaan. Daarnaast zijn veel schietbeurten afgetekend met de stempel van eiser, maar met veel verschillende handtekeningen. Ter zitting is gebleken dat de stempel van eiser door meerdere personen werd gebruikt. De rechtbank overweegt hieromtrent dat hieruit volgt dat schietbeurten niet op de juiste wijze zijn afgetekend.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen hiervoor is overwogen voldoende is om tot intrekking van de erkenning en het verlof over te gaan. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 5.2 tot en met 5.4 is de rechtbank met de minister van oordeel dat in dit geval het geven van slechts een waarschuwing niet in de rede lag. De overige in het bestreden besluit genoemde argumenten en de beroepsgronden van eiser daartegen, behoeven dan ook geen bespreking.
6.
Materiële gronden
Eiser heeft voorts een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hij stelt dat binnen een andere schietvereniging ook een wapenhandelaar in het bestuur zit. Ter zitting is gesteld dat de minister hiermee niet bekend is. Deze beroepsgrond is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en faalt derhalve.
Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat de situatie dat iets altijd op een bepaalde manier werd gedaan niet betekent dat het goed is en dat bij een controle niet zou worden opgetreden. Het beroep faalt.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de van toepassing zijnde regelgeving is ter bescherming van de veiligheid van de samenleving. Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de wapens en munitie niet aan eiser kunnen worden toevertrouwd. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2440) blijkt dat geringe twijfel voldoende is om tot intrekking over te gaan. Hoewel de persoonlijke belangen van eiser groot zijn, wegen deze niet op tegen het algemene belang van de veiligheid in de samenleving.
7. Het beroep is ongegrond
8. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wettelijk kader:

Wet wapens en munitie
Artikel 7, tweede lid, van de Wwm
De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen kunnen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door Onze Minister worden gewijzigd of ingetrokken:
a. indien onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot de verlening daarvan;
b. indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd;
c. in geval van misbruik daarvan dan wel van wapens of munitie;
d. indien niet meer wordt voldaan aan de vereisten voor de verlening daarvan;
e. bij niet inachtneming van een daaraan verbonden beperking of voorschrift; of
f. wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan.
Artikel 12 van de Wwm
Een erkenning kan worden ingetrokken:
a. bij niet inachtneming van de op grond van artikel 42 vastgestelde regels;
b. indien er aanwijzingen zijn dat aan de beheerder het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd; of
c. indien de houder van de erkenning gedurende ten minste een jaar de handelingen waarop de erkenning betrekking heeft, niet heeft verricht.
Artikel 14, eerste lid, van de Wwm
Het is verboden zonder consent een wapen of munitie van de categorieën II en III te doen binnenkomen of te doen uitgaan, alsmede om de bij binnenkomst aangegeven bestemming van zulke wapens of munitie zonder consent te wijzigen.
Artikel 31 van de Wwm
1. Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III over te dragen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op het overdragen aan personen die gerechtigd zijn het wapen of de munitie voorhanden te hebben.
Regeling wapens en munitie
Artikel 12 van de Rwm
1. De erkenninghouder of de in het bewijs van erkenning genoemde beheerder houdt een doorlopend register bij waarin alle door deze onder enige titel verkregen of overgedragen wapens en munitie, onderdelen en hulpstukken als bedoeld in artikel 3 van de wet daaronder mede begrepen, worden aangetekend, met uitzondering van patroonhouders en -magazijnen, airsoftapparaten, lucht-, gas- en veerdrukwapens van categorie IV en van die wapens of munitie waarvoor ingevolge één van de artikelen 18, 19, 20, 21, en 22 een vrijstelling geldt.
2. Het in het eerste lid genoemde register bestaat uit de volgende afzonderlijke registraties:
a. een registratie betreffende het inkomen van voor de handel bestemde wapens;
b. een registratie betreffende het inkomen van voor de handel bestemde munitie;
c. een registratie betreffende het uitgaan van voor de handel bestemde wapens;
d. een registratie betreffende het uitgaan van voor de handel bestemde munitie;
e. een registratie betreffende in bewaring of ter reparatie gegeven wapens en munitie;
f. een registratie betreffende ter beproeving gegeven wapens en munitie.
Artikel 43b, derde lid, van de Rwm
De schietvereniging houdt een presentieregister, een wapenuitgifteregister, een munitie-uitgifteregister en een introducé-register bij, overeenkomstig een door de Minister vastgesteld model.
Circulaire wapens en munitie 2018
Onderdeel B/1.2 van de Cwm
Wapens en munitie vormen een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft.
Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering – ook naar de vaste jurisprudentie van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State – voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering (zie hierna).
Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat worden in dit onderdeel een aantal concrete criteria gegeven. De korpschef zal aan de hand van deze criteria in elk geval afzonderlijk moeten bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’.
Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen.
Bij dergelijk onderzoek kan blijken van:
veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Onderdeel B/2.1 van de Cwm
De KNSA of de KNTS toetst een vereniging ter certificering aan de volgende voorwaarden:
Binnen de vereniging is geen sprake van vermenging van commerciële belangen direct gelieerd aan de schietsport en de vereniging.
Onderdeel B/2.4.2 van de Cwm
Bij het aanvragen van een nieuw verlof dan wel bij de aanvraag tot verlenging van een bestaand verlof dient de aanvrager, aan te tonen dat hij in de 12 maanden voorafgaande aan de aanvraag minimaal 18 schietbeurten bij een gecertificeerde schietsportvereniging met een vuurwapen heeft verricht. De verlofhouder toont hiermee aan dat hij de schietsport beoefent (redelijk belang) en zijn vaardigheid in de omgang met wapens op peil tracht te houden.
Hierbij gaat het om het totaal aantal door de verlofhouder in de voorafgaande 12 maanden verrichte schietbeurten. Hoe de schietbeurten over deze periode zijn verdeeld, en met welk vuurwapen waarvoor het verlof geldt is geschoten, is hierbij niet van belang.
De aanvrager dient hiertoe een op naam gesteld en door het bestuur van de schietvereniging gewaarmerkt schietregister te overleggen, waarin aantekening is gedaan van de schietoefeningen waaraan de aanvrager heeft deel genomen. De aantekening dient te vermelden:
a.de datum;
b. het naamstempel van de vereniging/schietbaan waar de oefening of wedstrijd is geschoten;
c. de naam en de handtekening of paraaf van een bestuurslid of een namens het bestuur optredende baancommandant, veiligheidsfunctionaris of organisator van de schietwedstrijd.
Als de schutter op een schietbaan een schietbeurt in zijn register doet aantekenen, dient zijn aanwezigheid op die schietbaan te blijken uit het aldaar aanwezige presentieregister, tenzij hij heeft deelgenomen aan een wedstrijd en zijn naam voorkomt op de lijst van deelnemers. Het presentieregister dient per dag te worden afgesloten en afgetekend. Het blad of de bladen worden na afloop van de schietoefening afgesloten en opgeborgen in het archief van de vereniging Zij worden desgevraagd aan de politie getoond indien er twijfel is over de juistheid van de in een schietregister geregistreerde schietbeurten.