In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, [naam eiser], en de minister van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn erkenning en wapenverlof door de korpschef, welke intrekking was gebaseerd op meerdere overtredingen van de Wet Wapens en Munitie (Wwm). De korpschef had op 23 april 2019 besloten om de erkenning van de Wapenhandel [naam bedrijf] in te trekken, omdat er sprake was van vermenging van commerciële belangen met de schietvereniging [naam schietsportvereniging], en er munitie was overgedragen aan onbevoegden. Eiser had administratief beroep ingesteld, maar de minister verklaarde dit ongegrond. Tijdens de zitting op 21 januari 2021 werd het beroep besproken, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, mr. R.M.M. Jacobs, aanwezig waren, evenals mr. F.H. Kamminga namens de minister.
De rechtbank overwoog dat er voldoende bewijs was voor de intrekking van de erkenning en het wapenverlof. Er was vastgesteld dat eiser, ondanks zijn formele aftreden als bestuurslid van de schietvereniging, nog steeds betrokken was bij de vereniging en dat er sprake was van belangenverstrengeling. Daarnaast was er onvoldoende verantwoording gegeven over de overdracht van munitie, en was er sprake van valselijk aftekenen van schietbeurten. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had gehandeld door de erkenning en het wapenverlof in te trekken, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de wapenwetgeving ter bescherming van de veiligheid in de samenleving.