ECLI:NL:RBZWB:2021:553

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 21_143 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering

Op 8 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening vroeg na de afwijzing van zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering door Werkplein Hart van West-Brabant. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 december 2020, waarin zijn aanvraag werd afgewezen wegens onvoldoende informatie om bijstandbehoevendheid vast te stellen. Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond, heeft verzoeker zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij sinds 2016 in Spanje had gewoond en pas recentelijk terug in Nederland was. Hij stelde dat hij in zijn levensonderhoud had voorzien door werkzaamheden voor [naam bedrijf] en dat hij niet in staat was om de gevraagde gegevens te overleggen omdat hij geen vaste woonplaats had.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie, met name over de periode na 1 januari 2020. Hoewel verzoeker in 2019 inkomsten had, was het onduidelijk hoe hij in 2020 had geleefd. De rechter benadrukte dat de bewijslast bij de aanvrager ligt en dat het ontbreken van cruciale informatie leidt tot de afwijzing van de aanvraag. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de opmerking dat verzoeker enige ruimte moet krijgen om zijn situatie te stabiliseren en dat hij in afwachting van de beslissing op bezwaar kost en inwoning heeft bij een vriendin.

De uitspraak werd openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/143 PW VV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 8 februari 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. C. de Vries,
en
Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (Werkplein),verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 december 2020 (bestreden besluit) van Werkplein over de afwijzing van zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen zijn op 8 februari 2021 met hun instemming gehoord via Skype for Business in plaats van op een fysieke zitting. Verzoeker en zijn gemachtigde waren hierbij aanwezig. Werkplein heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Feiten en omstandigheden

1. Verzoeker heeft zich op 8 oktober 2020 bij Werkplein gemeld voor een bijstandsuitkering. Op 28 oktober 2020 heeft hij de uitkering aangevraagd.
In een brief van 29 oktober 2020 heeft Werkplein aangegeven dat verzoeker niet alle gegevens heeft ingeleverd die nodig zijn om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. Uit SUWInet is gebleken dat verzoeker sinds 18 juli 2016 geen verifieerbaar inkomen meer heeft. Daarom heeft Werkplein hem verzocht om voor 11 november 2020 aanvullende stukken in te leveren, waaronder afschriften van al zijn bankrekeningen en stukken waaruit blijkt hoe hij vanaf 18 juli 2016 in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
In een brief van 7 november 2020 heeft verzoeker onder meer verklaard dat hij van 2016 tot eind 2020 geen Nederlands adres heeft gehad, omdat hij altijd bij zijn voormalige vriendin in Spanje heeft gewoond. In de tussentijd heeft hij in Nederland werkzaamheden verricht waarvoor hij contant salaris heeft ontvangen, zonder salarisspecificaties. Hij heeft de bankafschriften van zijn ING-rekening over de periode van 8 juli 2020 tot en met 2 november 2020 meegestuurd en een briefje van 26 oktober 2020 van ‘ [naam 1] , Distributeur Etten-Leur zuid’. Volgens verzoeker blijkt uit dit briefje dat hij zijn werk voor [naam bedrijf] Media (hierna: [naam bedrijf] ) niet kan voortzetten.
In een brief van 11 november 2020 heeft Werkplein aangegeven dat er nog altijd gegevens ontbreken. Werkplein heeft verzoeker daarom nogmaals verzocht om voor 20 november 2020 objectieve en verifieerbare stukken in te leveren waaruit blijkt hoe hij vanaf 18 juli 2016 in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Ook heeft Werkplein verzocht om verzoekers contract bij [naam bedrijf] en een betalingsoverzicht van [naam bedrijf] van 5 oktober 2020 tot het einde van zijn werkzaamheden.
Op 20 november 2020 heeft Werkplein van verzoeker de bankafschriften van zijn ING-rekening over de periode van 5 oktober 2020 tot en met 18 november 2020 ontvangen. In een begeleidende brief stelt verzoeker geen andere stukken aan te kunnen leven over hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien sinds 18 juli 2016, omdat hij zijn post niet kon bewaren wegens het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats. Verder stelt hij geen contract te hebben getekend bij [naam bedrijf] .
In het bestreden besluit heeft Werkplein de bijstandsaanvraag van verzoeker afgewezen, omdat er onvoldoende informatie is om te bepalen of verzoeker bijstandbehoevend is.

Standpunt van verzoeker

2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij in voldoende mate heeft aangetoond dat hij bijstandbehoevend is. Uit zijn bankafschriften blijkt dat hij heeft geleefd van salaris van [naam bedrijf] . Verzoeker overlegt ter nadere onderbouwing de bankafschriften van zijn ING-rekening over de periode van 6 oktober 2020 tot en met 6 januari 2021 en jaaroverzichten van [naam bedrijf] van 2019 en 2020. Volgens verzoeker is het niet evenredig om hem af te rekenen op het niet aanleveren van gegevens die niet beschikbaar zijn. Verzoeker stelt zich verder op het standpunt dat Werkplein het zorgvuldigheids-, motiverings-, en evenredigheidbeginsel heeft geschonden.

Beoordelingskader voorlopige voorziening

3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.

Wettelijk kader

4. Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand.

Overwegingen

5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat de financiële situatie van verzoeker zodanig is dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter zal dan ook beoordelen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
6. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:594) rust de bewijslast van bijstandbehoevendheid bij aanvragen om bijstand in beginsel op de aanvrager zelf. Daarbij dient de betrokkene duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn financiële situatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Indien de aanvrager niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van bijstand, indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate de aanvrager recht op bijstand heeft.
7. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij enige tijd in Spanje heeft gewoond, maar dat hij in 2017 al terug is gekomen naar Nederland. Daarna is hij niet meer in Spanje geweest. Sinds zijn terugkomst heeft hij - net als voor hij naar Spanje vertrok - voor [naam bedrijf] gewerkt als verdeler op krantendepots en als krantenbezorger. Hij was verbonden aan het depot in Amsterdam, maar werkte door heel het land. Hij reed dan ’s ochtends met de chauffeur vanuit Amsterdam mee naar een depot. Zo kwam hij ook in het depot in Etten-Leur, waar de sfeer hem goed beviel. Het ging niet goed met hem in Amsterdam, onder andere doordat hij geen dak boven zijn hoofd had. Verzoeker heeft verklaard dat hij al die tijd sliep in de depots van [naam bedrijf] en af en toe ook bij vrienden en kennissen. In het voorjaar of de zomer van 2020 heeft [naam 2] hem in huis genomen en zich over hem ontfermd. Sinds 21 oktober 2020 staat hij ook officieel ingeschreven op haar adres in [plaatsnaam] . Hij is voor [naam bedrijf] gaan werken vanuit het depot in Etten-Leur in plaats vanuit Amsterdam. Verzoeker heeft als gevolg van ongelukken in het verleden echter teveel last van zijn been om zijn werkzaamheden voort te kunnen zetten. Hij werkte als freelancer; er is enkel afgesproken dat hij van maandag tot en met zaterdag kranten kon bezorgen en dat hij een opzegtermijn had van twee weken. Hij had geen contract, maar wel een arbeidsovereenkomst als freelancer. [naam 2] kan hem ook niet oneindig blijven ondersteunen. Ze heeft hem wel heel erg geholpen door hem kost en inwoning te verschaffen, hem te ondersteunen bij het regelen van een ziektekostenverzekering en het aanvragen van zorgtoeslag. Zij was ook degene die hem adviseerde om een bijstandsuitkering aan te vragen toen zijn inkomen weg viel. Verzoeker stelt graag een stabiele (financiële) basis te willen om daarna op eigen kracht verder te kunnen. Als hij een bijstandsuitkering krijgt, is het de bedoeling dat hij, als hij alles na een tijd financieel op orde heeft, eigen woonruimte gaat zoeken.
8. Ter zitting heeft de gemachtigde van Werkplein aangegeven dat de verklaring die verzoeker vandaag ter zitting heeft afgelegd nieuw voor haar is. Het verhaal dat verzoeker in ieder geval in 2019 al weer in Nederland was, wordt wel ondersteund door de recent overgelegde jaaropgaves van [naam bedrijf] . Hieruit blijkt namelijk dat verzoeker in 2019 € 31.585,00 aan inkomsten uit zijn werkzaamheden voor [naam bedrijf] heeft ontvangen. Deze nieuwe informatie maakt dat er geen gegevens meer van verzoeker verlangd worden over de periode van 2016 tot en met 2019. Uit de jaaropgave volgt immers dat verzoeker in 2019 in geval nog in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien door middel van de inkomsten uit werkzaamheden. Uit de jaaropgave van 2020 volgt dat verzoeker in 2020 € 3.236,00 bij [naam bedrijf] heeft verdiend. De vraag hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien in 2020 is daarmee nog steeds niet beantwoord en beantwoording daarvan is en blijft voor Werkplein noodzakelijk. Als er derden in zijn levensonderhoud hebben voorzien, [naam 2] of anderen, dan dienen daar door hen afgelegde en ondertekende verklaringen van te komen.
Het wekt ook wel bevreemding dat verzoeker ter zitting met een ander verhaal komt. Hij zou al sinds 2017 terug in Nederland zijn, terwijl het verhaal bij de melding juist was dat hij net terug uit Spanje kwam. Ook zegt verzoeker nu sinds die tijd niet meer in Spanje te zijn geweest, terwijl er op de bankafschriften te zien is dat hij in september 2020 nog in Spanje heeft gepind. Daar moet een verklaring voor komen, net als voor wie de vliegtickets voor die reis heeft betaald. Eerder gaf hij aan dat zijn ex-vriendin in Spanje dit heeft gedaan, maar nu zegt hij dat [naam 2] de reis heeft betaald. Uit de bankafschriften blijkt ook dat er geld naar verzoekers ING-rekening wordt overgemaakt vanaf een SNS-rekening die ook op zijn naam staat. Van die SNS-rekening is geen melding gemaakt bij Werkplein en verzoeker heeft daar geen bankafschriften van ingeleverd. Dat is wel nodig om het recht op bijstand te kunnen vaststellen, ook als - zoals verzoeker ter zitting als reactie heeft gegeven - hier alleen de zorgtoeslag op over wordt gemaakt.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker zijn financiële situatie voorafgaande aan zijn aanvraag om bijstand tot op heden onvoldoende inzichtelijk gemaakt, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Zijn aanvraag is dan ook terecht afgewezen. Pas ter zitting is duidelijk geworden dat de situatie voor 1 januari 2020 niet van belang is, omdat verzoeker in 2019 nog inkomsten had uit zijn werkzaamheden voor [naam bedrijf] . De situatie vanaf 1 januari 2020 is nog wel van belang. Op de door verzoeker overgelegde bankafschriften is te zien dat hij op 8 oktober, 6 november en 3 december 2020 nog bedragen van [naam bedrijf] heeft ontvangen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Werkplein daarom terecht de betalingsspecificaties van 5 oktober 2020 tot het (gestelde) einde van verzoekers werkzaamheden opgevraagd. Verzoeker heeft deze echter niet overgelegd. Het briefje van [naam 1] van 26 oktober 2020 roept meer vragen op dan dat het beantwoordt, nu het briefje spreekt over een ‘proefperiode van 3 maanden’ terwijl verzoeker naar eigen zeggen al jaren voor [naam bedrijf] werkte. Ook heeft Werkplein terecht om de schriftelijke afspraken met [naam bedrijf] gevraagd. Als verzoeker zelf zijn ‘arbeidsovereenkomst als freelancer’ niet meer heeft, dan kan hij deze opvragen bij [naam bedrijf] . Daarnaast dient verzoeker bankafschriften over te leggen van de onbekende SNS-rekening en van eventuele andere bankrekeningen die op zijn naam staan. Tot slot dienen er nog verklaringen te komen van [naam 2] , vrienden en bekenden die verzoeker in 2020 hebben geholpen in zijn levensonderhoud. Werkplein heeft ter zitting duidelijk gemaakt dat deze stukken nodig zijn om het recht alsnog vast te kunnen stellen. De voorzieningenrechter onderschrijft dit standpunt. Als verzoeker deze stukken inlevert, dan zullen deze worden betrokken bij de heroverweging in bezwaar; mogelijk komt verzoeker dan alsnog in aanmerking voor een bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter heeft Werkplein verzocht om verzoeker alsdan niet onmiddellijk een gezamenlijke huishouding (volledig) tegen te werpen, nu zij van mening is dat verzoeker enige ruimte moet worden geboden om vanuit een periode van dakloosheid een nieuw bestaan op te bouwen. Het zou het college sieren om hem enige tijd te gunnen om vanuit de woning van [naam 2] een nieuwe start te maken, zijn financiën op orde krijgen en zich met hulp van Werkplein te oriënteren op werk dat bij zijn beperkingen en mogelijkheden past.
Naar de huidige stand van zaken is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter geen reden om een voorlopige voorziening te treffen, te meer nu verzoeker in afwachting van de beslissing op bezwaar kost en inwoning heeft bij [naam 2] .
10. De voorzieningenrechter wijst het daarom verzoek af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2021 en wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.