ECLI:NL:RBZWB:2021:5517

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5034
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging loondoorbetalingsverplichting door UWV in het kader van re-integratie werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een werkgever, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV waarin werd bepaald dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werknemer, die sinds september 2017 ziek was. Het UWV had de loondoorbetalingsverplichting van eiseres aan de werknemer verlengd tot 9 september 2020. Eiseres betwistte de evenredigheid van deze maatregel, vooral in het licht van de financiële gevolgen voor haar onderneming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in zijn besluit de wettelijke kaders correct heeft toegepast. Eiseres had onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht, wat leidde tot de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiseres over de financiële gevolgen van de loonsanctie niet opgingen, omdat de wet geen ruimte biedt om toekomstige financiële gevolgen mee te wegen in de beoordeling van re-integratie-inspanningen. De rechtbank concludeerde dat de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting een herstelmaatregel is en niet als punitieve sanctie kan worden gezien.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de loondoorbetalingsverplichting te verlengen, standhield. Eiseres werd niet in het gelijk gesteld, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5034 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres

gemachtigde: [gemachtigde],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[werknemer], te [plaatsnaam werknemer] (werknemer).

Procesverloop

In het besluit van 26 augustus 2019 (primaire besluit) heeft het UWV besloten dat eiseres niet voldoende heeft gedaan om haar werknemer te re-integreren. Het UWV heeft de loondoorbetalingsverplichting van eiseres aan haar werknemer verlengd tot 9 september 2020.
In het besluit van 22 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Bij beslissing van 19 augustus 2020 heeft de rechtbank – met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – bepaald dat kennisneming van de medische stukken is voorbehouden aan een gemachtigde van eiseres die arts of advocaat is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 september 2021. Hierbij waren namens eiseres aanwezig [aanwezige namens eiseres] en de gemachtigde. Namens het UWV was aanwezig [aanwezige UWV].

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Werknemer [werknemer] was sinds juli 2011 in dienst bij eiseres, laatstelijk in de functie van frezer/bankwerker. Op 13 september 2017 heeft hij zich ziekgemeld.
De werknemer heeft op 19 juni 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd.
Het UWV heeft in het primaire besluit van 26 augustus 2019 besloten de loondoorbetalingsplicht van eiseres te verlengen tot 9 september 2020. Volgens het UWV heeft eiseres onvoldoende re-integratie inspanningen verricht. Doordat het tweede spoor traject niet is opgestart, zijn volgens het UWV re-integratiekansen gemist. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en de verlenging van de loondoorbetalingsplicht gehandhaafd.
2.
Beroepsgronden eiseres
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de financiële gevolgen van de loondoorbetalingsverplichting het voortbestaan van de onderneming in gevaar hebben gebracht.
Ter onderbouwing van dit standpunt werden in de bezwaarprocedure de jaarstukken over 2017 en 2018 overgelegd, en in de beroepsprocedure aangevuld met de jaarstukken over 2019. Eiseres is van mening dat uit deze stukken de consequent verslechterende positie van de onderneming blijkt. Het aantal medewerkers is in 2019 sterk teruggelopen, omdat eiseres niet in staat is geweest om de lonen van het personeel te indexeren. De omzet van de onderneming is gestaag gedaald en de liquiditeitspositie van de onderneming kwam steeds zwaarder onder druk te staan. Deze trend heeft zich ook in 2020 doorgezet. Onder andere was sprake van een betalingsachterstand bij de belastingdienst van ongeveer € 12.000,-.
Eiseres is van mening dat het voortbestaan van de onderneming aantoonbaar in gevaar is gekomen, en dat een verlengde loondoorbetalingsverplichting jegens een werknemer die al tijden geen productie meer levert voor de onderneming een onevenredig effect heeft gehad. Een loondoorbetalingsverplichting heeft immers naar zijn aard een correctief karakter en niet een punitief karakter. In deze situatie heeft de loondoorbetalingsverplichting echter niet bijgedragen aan verbetering van het re-integratietraject. Eiseres is dan ook van mening dat de opgelegde loonsanctie zijn doel voorbij schiet. Geen van de betrokken partijen, het UWV inbegrepen, is geholpen met het handhaven van het bestreden besluit.
Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat inmiddels is overgegaan tot bedrijfsbeëindiging. Volgens eiseres is de bedrijfsbeëindiging voornamelijk het gevolg van de door het UWV opgelegde loonsanctie.
4.
Standpunt van het UWV
In het bestreden besluit heeft het UWV overwogen dat het argument dat eiseres gezien haar financiële situatie niet in staat is om een jaar het salaris van de werknemer te betalen niet wordt gevolgd. Uit de in bezwaar overgelegde financiële gegevens is het UWV niet gebleken dat het bedrijf in een dermate slechte financiële situatie verkeert dat het voortbestaan in gevaar komt als de loondoorbetalingsverplichting wordt gehandhaafd.
In het verweerschrift heeft het UWV gewezen op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogte bestuursrechter in dit soort zaken. In die uitspraak [1] heeft de CRvB bepaald dat er voor het UWV geen ruimte bestaat om, in afwijking van de wettelijke regeling en in aanvulling op de Beleidsregels, een beleid te voeren dat erop neerkomt dat bij het opleggen van een loonsanctie vooruit gekeken wordt naar de financiële gevolgen die de loonsanctie zal hebben in verband met de financiële toestand waarin de werkgever komt te verkeren.
5.
Wettelijk kader
Artikel 65 van de WIA bepaalt dat de aanvraag voor een WIA-uitkering, zoals bedoeld in artikel 64 van de WIA, vergezeld gaat van een re-integratieverslag ex artikel 25, derde lid, van de WIA. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de verrichte re-integratie-inspanningen.
Indien bij de behandeling van de aanvraag en de beoordeling van de verrichte re-integratie-inspanningen blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 van het BW. De werkgever kan in het verlengde tijdvak zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde re-integratie-inspanningen herstellen. De verlenging is ten hoogste 52 weken.
6.
Omvang geschil
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd bevestigd dat in beroep niet wordt betwist dat eiseres onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht jegens de werknemer. Gelet daarop heeft het UWV op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA en in overeenstemming met de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter de loondoorbetalingsverplichting van eiseres jegens de werknemer verlengd met 52 weken.
Het beroep richt zich uitsluitend tegen de evenredigheid van deze maatregel in het licht van de financiële gevolgen daarvan voor de onderneming.
7.
Oordeel rechtbank
Gelet op de door partijen ingenomen standpunten moet in dit geding antwoord worden gegeven op de vraag of de “redelijkheid” genoemd in artikel 65 van de Wet WIA en de “deugdelijke grond” genoemd in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA het UWV de ruimte bieden om in het geval van eiseres af te zien van het opleggen van een loonsanctie, omdat de loonkosten in het verlengingstijdsvak van (in beginsel) 52 weken voor haar een te zware last zouden zijn.
Deze artikelen bieden echter geen aanknopingspunt om bij de beoordeling van de gedane
re-integratieactiviteiten ook toekomstige gevolgen van een op te leggen loonsanctie te betrekken. Het wettelijk stelsel gaat uit van een retrospectieve beoordeling. Het UWV zou buiten het kader van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA treden als het in de te verwachten toekomstige situatie een reden zou zien om geen loonsanctie op te leggen.
Uit de door het UWV aangehaalde uitspraak van de CRvB volgt dat de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter geen ruimte bieden om af te zien van de oplegging van een loonsanctie op basis van mogelijke gevolgen van die loonsanctie voor de werkgever. Hoogstens kan op grond van het beleid rekening gehouden worden met de kosten die de werkgever in het derde ziektejaar heeft moeten maken, maar niet met het feit dat hij de loonkosten van de betrokken werknemer moet doorbetalen. Dat is een rechtstreeks gevolg van artikel 25, negende lid, van de WIA.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het verlengen van het tijdvak waarin zij aan de werknemer tijdens arbeidsongeschiktheid loon moet betalen, in dit geval het karakter zou hebben van een punitieve sanctie. De verlenging van de loondoorbetalingsverplichting is een herstelmaatregel voor de duur van maximaal 52 weken, waarbinnen de werkgever alsnog voldoende re-integratieactiviteiten kan verrichten en het UWV kan vragen om de loonsanctie te bekorten, zodra hij vindt dat het gebrek is hersteld. Hierover is uitleg gegeven aan eiseres in het primaire besluit, de rapportage van de arbeidsdeskundige van 26 augustus 2019 en op de hoorzitting van 3 december 2019. De rechtbank is niet gebleken dat eiseres in de onmogelijkheid verkeerde om zich na de WIA-aanvraag van de werknemer in te zetten voor zijn re-integratie en de geconstateerde tekortkoming in haar re-integratie inspanningen te herstellen. Dat eiseres dit niet heeft gedaan en in plaats daarvan gedurende het hele jaar het loon van de betrokken werknemer heeft doorbetaald, blijft dan ook voor haar rekening.
Uit de toelichting van de heer [aanwezige namens eiseres] ter zitting begrijpt de rechtbank dat hij, als eigenaar van de eenmanszaak, zowel zakelijk als privé een moeilijke tijd achter de rug heeft. Dit leidt de rechtbank echter niet tot het oordeel dat de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting door het UWV in dit geval niet redelijk of niet evenredig zou zijn, gelet op de daarmee te dienen doelen, te weten de re-integratie van de werknemer. De rechtbank kan ook niet vaststellen dat (uitsluitend) de loonsanctie de reden is geweest om te kiezen voor bedrijfsbeëindiging.
8.
Conclusie
Nu de beroepsgronden van eiseres niet slagen, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 29 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.CRvB 2 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1011.