In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een werkgever, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV waarin werd bepaald dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werknemer, die sinds september 2017 ziek was. Het UWV had de loondoorbetalingsverplichting van eiseres aan de werknemer verlengd tot 9 september 2020. Eiseres betwistte de evenredigheid van deze maatregel, vooral in het licht van de financiële gevolgen voor haar onderneming.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in zijn besluit de wettelijke kaders correct heeft toegepast. Eiseres had onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht, wat leidde tot de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiseres over de financiële gevolgen van de loonsanctie niet opgingen, omdat de wet geen ruimte biedt om toekomstige financiële gevolgen mee te wegen in de beoordeling van re-integratie-inspanningen. De rechtbank concludeerde dat de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting een herstelmaatregel is en niet als punitieve sanctie kan worden gezien.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de loondoorbetalingsverplichting te verlengen, standhield. Eiseres werd niet in het gelijk gesteld, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.