Op 28 oktober 2021 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in verband met de behandeling van twee bestuursrechtelijke zaken. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter, mr. [voorletters] Kok, partijdig zou zijn omdat hij had geweigerd een woordelijk verslag op te maken van de zitting. De verzoeker stelde dat hij in het verleden negatieve ervaringen had met proces-verbaal en dat zijn standpunten vaak niet correct waren weergegeven.
De rechter heeft in zijn verweer aangegeven dat er geen verplichting bestaat om een woordelijk verslag op te maken volgens artikel 8:61 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter benadrukte dat hij een zakelijke weergave van het verhandelde ter zitting zou verstrekken, wat gebruikelijk is in bestuursrechtelijke procedures. De rechter vond de door verzoeker aangevoerde omstandigheden niet zwaarwegend genoeg om van deze praktijk af te wijken.
De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleverden. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om geen woordelijk verslag op te maken een procesbeslissing betreft en dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. Het verzoek werd daarom kennelijk ongegrond verklaard, en er werd geen mondelinge behandeling van het verzoek gehouden. De behandeling van de onderliggende bestuursrechtelijke zaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.