ECLI:NL:RBZWB:2021:5512

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
390945 HA RK 21-225
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • Peters
  • Zander
  • De Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaken afgewezen

Op 28 oktober 2021 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in verband met de behandeling van twee bestuursrechtelijke zaken. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter, mr. [voorletters] Kok, partijdig zou zijn omdat hij had geweigerd een woordelijk verslag op te maken van de zitting. De verzoeker stelde dat hij in het verleden negatieve ervaringen had met proces-verbaal en dat zijn standpunten vaak niet correct waren weergegeven.

De rechter heeft in zijn verweer aangegeven dat er geen verplichting bestaat om een woordelijk verslag op te maken volgens artikel 8:61 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter benadrukte dat hij een zakelijke weergave van het verhandelde ter zitting zou verstrekken, wat gebruikelijk is in bestuursrechtelijke procedures. De rechter vond de door verzoeker aangevoerde omstandigheden niet zwaarwegend genoeg om van deze praktijk af te wijken.

De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleverden. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om geen woordelijk verslag op te maken een procesbeslissing betreft en dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. Het verzoek werd daarom kennelijk ongegrond verklaard, en er werd geen mondelinge behandeling van het verzoek gehouden. De behandeling van de onderliggende bestuursrechtelijke zaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer 390945 HA RK 21-225
beslissing van 28 oktober 2021 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeker] ,
[postadres] ,
verder ook te noemen verzoeker.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de zaken met nummers BRE AWB 20/8121 Z en BRE AWB 20/10006 Z;
  • de processen-verbaal van de zittingen gehouden in voornoemde zaken op 15 oktober 2021 waaruit het wrakingsverzoek blijkt, ontvangen op 19 oktober 2021;
  • de reactie van de gewraakte rechter, ontvangen op 19 oktober 2021.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. [voorletters] Kok, hierna te noemen de rechter, belast met de behandeling van de zaak met nummers BRE AWB 20/8121 Z en BRE AWB 20/10006 Z, op gronden die verzoeker heeft uiteengezet in het wrakingsverzoek, welke zijn opgenomen in de processen-verbaal van de gehouden zittingen op 15 oktober 2021
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

Door verzoeker is, kort weergegeven, aangevoerd dat de schijn van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechter bestaat doordat de rechter heeft geweigerd een woordelijk verslag op te maken van het verhandelde ter zitting. Verzoeker heeft hier om verzocht omdat hij in het verleden meermaals heeft meegemaakt dat het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting geen recht doet aan hetgeen besproken is. Zijn standpunten zijn daarin vaak onvoldoende aangegeven of niet aangegeven, evenals door de rechter gestelde vragen en de voorgedragen argumenten door de wederpartij.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter heeft aangevoerd dat artikel 8:61 van de Awb regels geeft over het opmaken van een proces-verbaal en dat in dit artikel geen verplichting is opgenomen om een woordelijk verslag van het verhandelde ter zitting op te maken.
4.2.
Op een vraag van verzoeker heeft de rechter geantwoord dat op zijn verzoek een proces-verbaal zal worden verstrekt, maar dat dit een zakelijke weergave van het verhandelde ter zitting zal bevatten, wat gebruikelijk is in het bestuursrecht. De rechter heeft verder geantwoord dat zij de door verzoeker aangevoerde omstandigheden onvoldoende zwaarwegend vindt om van dit uitgangspunt af te wijken. Ook de omstandigheid dat in een eerdere uitspraak van de rechtbank verzoeker niet volledig en juist geciteerd is, maar een volgens verzoeker cruciaal woord is weggelaten, leidt voor de rechter niet tot een ander oordeel.
4.3.
Bovendien is de rechter van oordeel dat haar beslissing om geen woordelijk verslag op te maken een procesbeslissing betreft. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:897. De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist is, is niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat deze procedure niet bedoeld is als een rechtsmiddel tegen de inhoud van een procesbeslissing. Zodanige beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, indien deze op zich dan wel in onderling samenhang bezien een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter die de beslissing heeft genomen. De beslissing noch de daaraan ten grondslag gelegde motivering getuigen volgens de rechter van een zwaarwegende aanwijzing.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt, dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
5.4.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat door het weigeren van het opmaken van een woordelijk verslag van het verhandelde ter zitting en de onderbouwing daarvan de vrees voor partijdigheid van de rechter is gewekt. De wrakingskamer volgt het standpunt van de rechter hierin, dat deze beslissing van de rechter moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Reden hiervoor is dat tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als de procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn, is niet onderbouwd en hiervan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken. Dat de wederpartij ter zitting heeft ingestemd met een woordelijk verslag, leidt niet tot een ander oordeel.
5.5.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de rechter ten aanzien van verzoeker vooringenomen is of dat zijn vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarom is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
5.6.
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege.

6.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met nummers BRE AWB 20/8121 Z en BRE AWB 20/10006 Z zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 28 oktober 2021 door mr. Peters, mr. Zander en
mr. De Roos. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing in het openbaar uitgesproken op dezelfde dag door mr. De Roos in tegenwoordigheid van
mr. Rockx, griffier, en door hen ondertekend. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.