ECLI:NL:RBZWB:2021:5504

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
02-040414-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en overlijden van slachtoffer

Op 2 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 24 april 2020 te Hoogerheide. De verdachte, die op een quad reed, heeft tijdens een inhaalmanoeuvre twee fietsers, [Aangever] en [Slachtoffer], ingehaald. Tijdens deze manoeuvre raakte de verdachte in paniek toen [Aangever] riep dat het niet veilig was om in te halen, wat leidde tot een aanrijding met [Slachtoffer]. Deze laatste liep zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een gebroken heup en een gebroken schaambeen, en overleed uiteindelijk op 24 juni 2020. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het veroorzaken van het ongeval en de dood van [Slachtoffer], maar de verdediging betoogde dat er geen causaal verband was tussen het ongeval en het overlijden van [Slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor dit causaal verband en sprak de verdachte vrij van de dood ten gevolge van het ongeval. De rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag, wat leidde tot het verkeersongeval. Gezien de grote gevolgen van het ongeval voor zowel de verdachte als de nabestaanden, besloot de rechtbank om geen straf of maatregel op te leggen, maar volstond met een schuldigverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/040414-21
vonnis van de meervoudige kamer van 2 november 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1969, te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres] ,
raadsman mr. F.J.M. Drykoningen, advocaat te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. Wiegant, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
-zij een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en later is komen te overlijden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primaire feit heeft begaan, te weten een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Hij baseert zich daarbij op het proces-verbaal van aanrijding, de aangifte door [Aangever] , het proces-verbaal bevindingen en de getuigenverklaringen.
Verdachte is op haar quad twee fietsers gaan inhalen terwijl dat eigenlijk niet kon omdat er een auto tegemoet gereden kwam. Er was onvoldoende ruimte tussen verdachte en [Slachtoffer] (hierna: [Slachtoffer] ) tijdens de inhaalmanoeuvre en het stuur van verdachte haakte in het stuur van [Slachtoffer] , waardoor beide ten val kwamen.
[Slachtoffer] had zwaar lichamelijk letsel in de vorm van een gebroken schaambeen en een gebroken heup. De officier van justitie is van mening dat er bij verdachte sprake was van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde feit, een overtreding van artikel 6 WVW. Er is geen sprake van schuld in de zin van dit artikel. Verdachte had [Aangever] net ingehaald toen [Aangever] tegen haar riep en zij in paniek raakte, waardoor ze niet adequaat heeft gereageerd. Ze ging te vroeg naar rechts waardoor haar stuur en dat van [Slachtoffer] in elkaar haakten, waarna zij ten val kwamen. Het ongeval is niet geheel aan verdachte te wijten. De fout die zij heeft gemaakt, is niet voldoende om te komen tot een overtreding van artikel 6 WVW. Verdachte dient van het primaire feit te worden vrijgesproken.
Door de verdediging is verder betoogd dat er geen sprake is van causaal verband tussen het ongeval en het overlijden van [Slachtoffer] , gelet op het tijdsverloop tussen het ongeval en de daadwerkelijke overlijdensdatum en gelet op het feit dat de oorzaak van overlijden volgens de lijkschouwer multi-orgaan falen is als gevolg van een drukverhoging in de hersenen. In het medische rapport na het ongeval wordt geen hersenbloeding aangegeven. Wel was er na het ongeval sprake van zwaar lichamelijk letsel in de vorm van diverse botbreuken.
Gelet op voorgaand betoog dient verdachte partieel vrijgesproken te worden van het gevolg, namelijk van het overlijden van [Slachtoffer] . Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 primair
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW) dan wel dat door haar gedraging(en) gevaar op de weg werd veroorzaakt en/of het verkeer werd gehinderd (overtreding van artikel 5 WVW).
Ook dient de rechtbank antwoord te geven op de vraag of de dood van [Slachtoffer] is veroorzaakt door het ongeval.
Is er sprake van een overtreding in de zin van artikel 6 WVW?:
Bij de beoordeling of het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als een overtreding in de zin van artikel 6 WVW, moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het ongeval. Daarbij verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Een lichtere vorm van schuld is hiervoor onvoldoende. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding, is voldoende voor het aannemen van schuld. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven van wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld mag worden verwacht.
Op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 24 april 2020 op de Vossenweg in Hoogerheide, gemeente Woensdrecht op haar quad reed. Verdachte reed achter [Aangever] en [Slachtoffer] die daar fietsten. [Getuige] kwam in zijn auto in tegenovergestelde richting van verdachte, [Slachtoffer] en [Aangever] tegemoet. Verdachte haalde eerst [Aangever] en vervolgens [Slachtoffer] in. Terwijl zij hen inhaalde, riep [Aangever] dat het inhalen niet ging. Dit vanwege de auto van [Getuige] die hen tegemoetkwam en de geringe breedte van de weg. De auto van [Getuige] was al voorbij toen verdachte een beetje naar rechts stuurde en in aanraking kwam met het stuur van [Slachtoffer] , waarbij zij beide over de kop vlogen en ten val kwamen. [Slachtoffer] had als gevolg van het ongeval een gebroken bekken en een gebroken heup. Op 24 juni 2020 is zij komen te overlijden.
De verdediging heeft - kort gezegd - betoogd dat verdachte de auto niet kon zien voordat zij het besluit nam om [Aangever] en [Slachtoffer] in te halen, dat zij tijdens de inhaalmanoeuvre pas de auto zag en [Aangever] toen riep dat het niet ging. Verdachte raakte in paniek door het roepen van [Aangever] en is naar rechts gegaan, waarna zij in aanraking kwam met het stuur van [Slachtoffer] .
De rechtbank volgt niet het standpunt van de verdediging dat verdachte de auto niet kon zien. Getuige [Getuige] heeft immers verklaard dat hij, op de ter plaatse rechte weg, de quad zag voordat deze begon met de inhaalmanoeuvre en toen de quad nog achter [Slachtoffer] en [Aangever] reed. In ieder geval moet verdachte de auto hebben gezien toen zij [Slachtoffer] inhaalde. Verdachte heeft zich er onvoldoende van vergewist dat de weg vrij was voordat ze ging inhalen. Toen de auto van getuige [Getuige] al voorbij was, is zij naar rechts gegaan en kwam zij in aanraking met [Slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft ze onvoldoende adequaat gereageerd toen ze aan het inhalen was. Immers, op dat moment had verdachte volgens haar eigen verklaring en die van haar echtgenoot alsnog de aanrijding kunnen voorkomen door gas te geven of te remmen. Dat haar niet te verwijten valt dat ze niet adequaat reageerde omdat ze verstijfde door het roepen van [Aangever] , volgt de rechtbank niet, omdat [Aangever] dat niet voor niets riep en er voor dat moment ook al een verkeersfout door verdachte werd gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de handelingen van verdachte voldoende grond vormen om te komen tot het oordeel dat er sprake was van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag, hetgeen nodig is om te komen tot een overtreding van artikel 6 WVW.
Causaal verband ongeval – overlijden slachtoffer
Vervolgens ligt aan de rechtbank voor de vraag of het bestanddeel in de tenlastelegging “de dood ten gevolge hebbend” aan verdachte kan worden toegerekend. Hiervoor is vereist dat er sprake is geweest van zogenoemd causaal verband tussen het door verdachte veroorzaakte ongeval en de dood van het slachtoffer.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. HR 13 juni 2006, NJ 2007, 48) dient de beoordeling van het causaal verband te geschieden aan de hand van de maatstaf of die dood redelijkerwijs als gevolg van het ongeval aan de verdachte kan worden toegerekend.
Op 24 april 2020, direct na het ongeval, werd [Slachtoffer] opgenomen in het ziekenhuis en werd zij geopereerd aan een gebroken bekken en een gebroken heup. [Slachtoffer] werd enige dagen later ontslagen uit het ziekenhuis. Uiteindelijk is zij op 14 juni 2020 overleden. Omtrent de doodsoorzaak heeft de gemeentelijke lijkschouwer op 15 juni 2020 gerapporteerd dat [Slachtoffer] is overleden aan een subdurale bloeding tussen de hersenvliezen. Hij heeft gerapporteerd dat [Slachtoffer] na haar operatie aan heup en bekken buikpijn kreeg en dat er een stolling in een buikader werd geconstateerd waarvoor bloedverdunning werd gegeven. Door deze bloedverdunning is de bloeding tussen de hersenvliezen toegenomen en deze werd pas op 6 juni 2020 geconstateerd. De uiteindelijke doodsoorzaak is door de gemeentelijk lijkschouwer genoemd een multi-orgaan falen bij bloeding tussen de hersenvliezen en drukverhoging in de hersenen.
In het verslag van overlijden leest de rechtbank dat het overlijden van [Slachtoffer] in een meer dan waarschijnlijk causaal verband staat met het ongeval van 24 april 2020. Op grond hiervan kan de rechtbank niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vaststellen of het tijdens het ongeval ontstane letsel uiteindelijk tot de dood heeft geleid. De rechtbank is van oordeel dat daarmee niet voldaan is aan het vereiste causaal verband zoals door de Hoge Raad vereist. Zij neemt daarbij de volgende omstandigheden n aanmerking:
- er is sprake van een behoorlijk tijdsverloop van bijna twee maanden tussen het ongeval en het overlijden;
- het letsel van [Slachtoffer] was in beginsel een gebroken heup en een gebroken bekken;
- bij haar is op 6 juni 2020 een bloeding ontdekt tussen de hersenvliezen, waaraan zij op 14 juni 2020 is overleden.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de dood van het slachtoffer het aan verdachte redelijkerwijs toe te rekenen gevolg is geweest van de door verdachte veroorzaakte aanrijding, zodat de rechtbank verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Zwaar lichamelijk letsel:
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat er bij [Slachtoffer] sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Uit de medische stukken volgt dat zij een gebroken heup en een gebroken schaambeen had. Dit soort letsel, dat in de regel moet herstellen door een langdurige revalidatie, is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair:
op 24 april 2020 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (quad), daarmede rijdende over de weg, de Vossenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig,
- met het door haar bestuurde motorrijtuig twee voor haar rijdende fietsers in te halen zonder zich er voldoende van te vergewissen of zij daar voldoende ruimte voor had en de voor haar, verdachte, gelegen weg vrij was van tegemoetkomend verkeer en/of de voor haar, verdachte, gelegen weg geschikt was om voornoemde inhaalmanoeuvre uit te voeren gedurende en na welke inhaalmanoeuvre verdachte onvoldoende haar aandacht heeft gericht op het zich voor haar, verdachte, gelegen weggedeelte van die Vossenweg en op het zich aldaar bevindende overige verkeer en
- zonder zich er voldoende van te vergewissen dat de weg welke verdachte wilde afleggen vrij was naar rechts af te slaan/te sturen en daarbij in aanraking is gekomen met het stuur van de fietser naast haar, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en die fietser waardoor een ander (genaamd [Slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken heup en een gebroken schaambeen, werd toegebracht,;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is het eens met de officier van justitie om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval met grote gevolgen. Zij maakte een inschattingsfout door in te halen waar dat niet veilig was en is te vroeg naar rechts gegaan, waar [Slachtoffer] reed. Zo is zij tegen het stuur van de fiets van [Slachtoffer] gekomen, waardoor zij ten val kwam. [Slachtoffer] liep door het ongeval zwaar lichamelijk letsel op. Uiteindelijk is zij krap twee maanden later overleden. De officier van justitie heeft contact gehad met de partner van [Slachtoffer] , de heer [Aangever] , en de heer [Aangever] heeft hem gezegd dat dit verhaal alleen maar slachtoffers kent. Hij heeft ook verklaard dat hij niet veel waarde hecht aan straftoemeting.
Dit ongeval heeft ook voor verdachte grote gevolgen gehad. Zij is door het ongeval psychisch ontregeld geraakt en heeft zelfs een opname gehad op de PAAZ-afdeling van het ziekenhuis. Ter zitting is de rechtbank gebleken dat verdachte nog immer gebukt gaat onder het ongeval en de noodlottige gevolgen daarvan.
Gelet op de houding van [Aangever] ten aanzien van straftoemeting en de grote gevolgen die het ongeval al voor verdachte heeft gehad, ziet de rechtbank nu - net als de officier van justitie en de verdediging - geen meerwaarde meer in het opleggen van enige straf. Extra leedtoevoeging dient thans in redelijkheid geen met de strafrechtspleging na te streven doel meer. Daarom zal de rechtbank volstaan met een schuldigverklaring zonder dat daarbij een straf of maatregel zal worden opgelegd.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 november 2021.
Mr. Veldhuizen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.