4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1 Feiten
Uit de bewijsmiddelen als opgenomen in de bijlage volgt dat verdachte op 23 november 2018 in een personenauto heeft gereden op de A16 te Prinsenbeek. Daar is vervolgens een aanrijding ontstaan. Er is onderzoek gedaan op de plaats van het ongeval. Uit dit onderzoek in combinatie met de schade aan beide voertuigen is gebleken dat de auto van verdachte ten tijde van de aanrijding heeft gereden op de middenstreep tussen de middelste rijbaan en de rechter rijbaan. Vanuit die positie heeft de rechter voorkant van de auto van verdachte de linker achterkant van de auto van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] geraakt. Die auto is vervolgens van de weg geraakt en op de kop in de sloot naast de snelweg terecht gekomen. Door dit ongeval zijn [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] allebei gewond geraakt.
Uit onderzoek aan de auto van verdachte is gebleken dat het voertuig op het moment van de aanrijding ongeveer 183 kilometer per uur reed. Die snelheid kon alleen indicatief worden vastgesteld. Uit eerdere proeven bleek echter dat de werkelijke snelheid maximaal 2,5 % afwijkt en ook de getuigen spreken over de zeer hoge snelheid van het voertuig van verdachte. Daarnaast is in het forensisch onderzoek vastgesteld dat de (grote) schade aan de auto’s, het sporenbeeld op het wegdek en de aangetroffen eindposities van de beide auto’s passend zijn bij een botssnelheid van 183 kilometer per uur. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachte heeft gereden met een snelheid die veel hoger lag dan de 130 kilometer per uur die ter plaatse was toegestaan.
Doordat verbalisanten bij verdachte een alcohollucht roken is onderzocht of hij alcohol had gebruikt. Dit is gebeurd door middel van een bloedproef. Uit die bloedproef bleek dat verdachte onder invloed was van 1,98 milligram alcohol per milliliter bloed. Dit terwijl 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed maximaal is toegestaan.
4.3.2.2 Artikel 6 WVW
Letsel
De verdediging heeft betoogd dat het letsel van beide slachtoffers niet aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel, omdat actuele medische informatie ontbreekt.
Ten aanzien van de heer [Slachtoffer 1] stelt de rechtbank vast dat omtrent zijn letsel kort na het ongeval informatie is ingewonnen bij de traumachirurg van [Naam 1] die [Slachtoffer 1] heeft behandeld. Hieruit volgt dat sprake was van een gecompliceerde botbreuk in het rechter onderbeen waarvoor een operatie nodig was en waarbij een langdurige revalidatie van zeker één jaar werd verwacht. Alleen al op grond van deze informatie is voldaan aan de vereisten voor de vaststelling van zwaar lichamelijk letsel, er is immers een operatie nodig geweest en het herstel zal lang duren. Dat er geen recentere medische informatie is verstrekt, doet daar niets aan af. Daarbij komt dat uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat op 19 november 2019 opnieuw contact is opgenomen met de heer [Slachtoffer 1] . Daaruit volgt dat hij in het jaar na het ongeval meerdere keren in het ziekenhuis is opgenomen geweest, er al twee operaties hebben plaatsgevonden en er vermoedelijk nog een derde operatie zal volgen. Uit de slachtofferverklaring ter zitting is ook gebleken dat de heer [Slachtoffer 1] door psychische en lichamelijke klachten nog altijd in zijn dagelijkse leven beperkt is. Met deze verklaringen is de prognose voor een lange herstelduur bevestigd. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat [Slachtoffer 1] bij de aanrijding zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Mevrouw [Slachtoffer 2] heeft kort na het ongeval verklaard dat zij een kneuzing aan haar linker bovenbeen en een gekneusde linker oogkas heeft opgelopen. Hierdoor zat zij tijdelijk in de ziektewet. Op 19 november 2019 heeft zij deze verklaring aangevuld en meegedeeld dat het topje van haar rechter ringvinger bij het ongeval is gebroken. Een van de restverschijnselen hiervan is dat zij geen verpakkingen meer open kan draaien. De verklaringen van [Slachtoffer 2] zijn echter niet onderbouwd met medische stukken. De rechtbank is van oordeel dat op basis van voornoemde bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Er kan niet uitgesloten worden dat het letsel van [Slachtoffer 2] uiteindelijk volledig zal genezen. Wel kan op basis van deze bewijsmiddelen worden vastgesteld dat er sprake is van letsel waardoor een tijdelijke verhindering is ontstaan in haar normale bezigheden.
Mate van schuld
De rechtbank zal moeten beoordelen of en in welke mate er sprake is van schuld van verdachte aan de aanrijding. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, dient de rechtbank op grond van voormeld toetsingskader vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft gereden onder invloed van alcohol. Verdachte had bijna vier keer meer gedronken dan toegestaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol de rijvaardigheid negatief beïnvloedt. De reactietijd neemt door het gebruik van alcohol toe, dit terwijl bestuurders die alcohol hebben gebruikt hun eigen rijvaardigheid op dat moment overschatten. Hoewel dit uit zijn justitiële documentatie niet blijkt, heeft verdachte zelf verklaard dat hij in het jaar 2000 een cursus heeft moeten volgen over alcohol in het verkeer. Verdachte wist dus wat de risico’s waren van rijden onder invloed en ook dat hij niet had mogen rijden. Desondanks heeft hij toch besloten om onder invloed in zijn auto te gaan rijden.
Op grond van het forensisch onderzoek en de getuigenverklaringen kan worden vastgesteld dat verdachte in de seconden voor de aanrijding aanzienlijk harder heeft gereden dan toegestaan. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat de remweg langer is wanneer de snelheid van een voertuig hoger is. Van een remweg was echter in onderhavige zaak geen sprake, omdat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte heeft geremd. Hoewel van bestuurders mag worden verwacht dat zij bij het wisselen van rijstrook alert zijn op het verkeer om hen heen, heeft verdachte het voertuig van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] kennelijk in het geheel niet gezien. Dat heeft verdachte kort na de aanrijding ook gezegd, volgens de verklaring van [Slachtoffer 1] . Meerdere getuigen verklaren dat de verlichting aan de achterzijde van het voertuig van slachtoffers brandde. Er was dus geen enkele reden waarom verdachte dit voertuig niet zou hebben kunnen zien. Gelet op deze bevindingen kan het niet anders dan dat verdachte zijn aandacht niet op de weg heeft gericht of gericht heeft gehouden. Uit het feit dat er vervolgens een aanrijding is ontstaan blijkt dat hij zijn voertuig ook niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien.
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen enkele grondslag biedt om te veronderstellen dat de aanrijding is ontstaan door een andere oorzaak dan de gedragingen van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat uit alle gedragingen tezamen blijkt dat verdachte meerdere verkeerde keuzes heeft gemaakt waardoor de aanrijding is ontstaan. Om die reden is zij van oordeel dat er sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW en dat hierbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan [Slachtoffer 1] en letsel aan [Slachtoffer 2] . Verdachte heeft daarbij gereden onder invloed van alcohol.
4.3.2.3 Artikel 8 WVW
Gelet op de bewijsmiddelen als opgenomen in de bewijsbijlage acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gereden onder invloed van 1,98 milligram alcohol per milliliter bloed.
Eendaadse samenloop
De rechtbank neemt voor wat betreft de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 eendaadse samenloop aan. De in deze feiten bewezen verklaarde feitelijkheden, die zien op het onder invloed van alcohol veroorzaken van een verkeersongeval, vallen onder de strafbepalingen van artikel 6 en 8 van de WVW en leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen in grote mate overeenkomt, namelijk de bescherming van de verkeersveiligheid.