ECLI:NL:RBZWB:2021:5500

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
02-249041-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroorzaken van een verkeersongeval onder invloed van alcohol met zware letsel gevolgen

Op 2 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 november 2018 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de A16 te Prinsenbeek. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, reed met een snelheid van ongeveer 183 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 130 kilometer per uur was. Door zijn onvoorzichtige rijgedrag heeft hij een aanrijding veroorzaakt waarbij twee slachtoffers, [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen de verkeersregels heeft overtreden, maar ook dat zijn gedrag als zeer onvoorzichtig en onoplettend kan worden gekwalificeerd. De officier van justitie heeft de verdachte vervolgd op basis van artikel 6 en artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte is beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval onder invloed van alcohol en het rijden met een te hoge snelheid. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan deze feiten en heeft hem veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds het ongeval, wat heeft geleid tot een matiging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-249041-18
vonnis van de meervoudige kamer van 2 november 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1973 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. J.C.B. Dionisius, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen; dit is in verschillende juridische varianten tenlastegelegd;
onder invloed van alcohol een auto heeft bestuurd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan. Hij kwalificeert deze gedragingen als zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Daarnaast gaat hij ervan uit dat bij beide slachtoffers sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Hij baseert zich daarbij op de stukken in het procesdossier.
Daarnaast acht de officier van justitie ook het tweede feit wettig en overtuigend bewezen gelet op dezelfde stukken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank op basis van de processtukken ten aanzien van feit 1 kan vaststellen dat er sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Daarnaast is de verdediging van mening dat het zwaar lichamelijk letsel bij beide slachtoffers niet kan worden vastgesteld gelet op het ontbreken van nadere medische informatie. Er kan uitsluitend worden vastgesteld dat er sprake is van enig letsel.
De verdenking en het promillage als opgenomen onder feit 2 zijn door de verdediging niet betwist.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1 Feiten
Uit de bewijsmiddelen als opgenomen in de bijlage volgt dat verdachte op 23 november 2018 in een personenauto heeft gereden op de A16 te Prinsenbeek. Daar is vervolgens een aanrijding ontstaan. Er is onderzoek gedaan op de plaats van het ongeval. Uit dit onderzoek in combinatie met de schade aan beide voertuigen is gebleken dat de auto van verdachte ten tijde van de aanrijding heeft gereden op de middenstreep tussen de middelste rijbaan en de rechter rijbaan. Vanuit die positie heeft de rechter voorkant van de auto van verdachte de linker achterkant van de auto van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] geraakt. Die auto is vervolgens van de weg geraakt en op de kop in de sloot naast de snelweg terecht gekomen. Door dit ongeval zijn [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] allebei gewond geraakt.
Uit onderzoek aan de auto van verdachte is gebleken dat het voertuig op het moment van de aanrijding ongeveer 183 kilometer per uur reed. Die snelheid kon alleen indicatief worden vastgesteld. Uit eerdere proeven bleek echter dat de werkelijke snelheid maximaal 2,5 % afwijkt en ook de getuigen spreken over de zeer hoge snelheid van het voertuig van verdachte. Daarnaast is in het forensisch onderzoek vastgesteld dat de (grote) schade aan de auto’s, het sporenbeeld op het wegdek en de aangetroffen eindposities van de beide auto’s passend zijn bij een botssnelheid van 183 kilometer per uur. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachte heeft gereden met een snelheid die veel hoger lag dan de 130 kilometer per uur die ter plaatse was toegestaan.
Doordat verbalisanten bij verdachte een alcohollucht roken is onderzocht of hij alcohol had gebruikt. Dit is gebeurd door middel van een bloedproef. Uit die bloedproef bleek dat verdachte onder invloed was van 1,98 milligram alcohol per milliliter bloed. Dit terwijl 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed maximaal is toegestaan.
4.3.2.2 Artikel 6 WVW
Letsel
De verdediging heeft betoogd dat het letsel van beide slachtoffers niet aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel, omdat actuele medische informatie ontbreekt.
Ten aanzien van de heer [Slachtoffer 1] stelt de rechtbank vast dat omtrent zijn letsel kort na het ongeval informatie is ingewonnen bij de traumachirurg van [Naam 1] die [Slachtoffer 1] heeft behandeld. Hieruit volgt dat sprake was van een gecompliceerde botbreuk in het rechter onderbeen waarvoor een operatie nodig was en waarbij een langdurige revalidatie van zeker één jaar werd verwacht. Alleen al op grond van deze informatie is voldaan aan de vereisten voor de vaststelling van zwaar lichamelijk letsel, er is immers een operatie nodig geweest en het herstel zal lang duren. Dat er geen recentere medische informatie is verstrekt, doet daar niets aan af. Daarbij komt dat uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat op 19 november 2019 opnieuw contact is opgenomen met de heer [Slachtoffer 1] . Daaruit volgt dat hij in het jaar na het ongeval meerdere keren in het ziekenhuis is opgenomen geweest, er al twee operaties hebben plaatsgevonden en er vermoedelijk nog een derde operatie zal volgen. Uit de slachtofferverklaring ter zitting is ook gebleken dat de heer [Slachtoffer 1] door psychische en lichamelijke klachten nog altijd in zijn dagelijkse leven beperkt is. Met deze verklaringen is de prognose voor een lange herstelduur bevestigd. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat [Slachtoffer 1] bij de aanrijding zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Mevrouw [Slachtoffer 2] heeft kort na het ongeval verklaard dat zij een kneuzing aan haar linker bovenbeen en een gekneusde linker oogkas heeft opgelopen. Hierdoor zat zij tijdelijk in de ziektewet. Op 19 november 2019 heeft zij deze verklaring aangevuld en meegedeeld dat het topje van haar rechter ringvinger bij het ongeval is gebroken. Een van de restverschijnselen hiervan is dat zij geen verpakkingen meer open kan draaien. De verklaringen van [Slachtoffer 2] zijn echter niet onderbouwd met medische stukken. De rechtbank is van oordeel dat op basis van voornoemde bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Er kan niet uitgesloten worden dat het letsel van [Slachtoffer 2] uiteindelijk volledig zal genezen. Wel kan op basis van deze bewijsmiddelen worden vastgesteld dat er sprake is van letsel waardoor een tijdelijke verhindering is ontstaan in haar normale bezigheden.
Mate van schuld
De rechtbank zal moeten beoordelen of en in welke mate er sprake is van schuld van verdachte aan de aanrijding. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, dient de rechtbank op grond van voormeld toetsingskader vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft gereden onder invloed van alcohol. Verdachte had bijna vier keer meer gedronken dan toegestaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol de rijvaardigheid negatief beïnvloedt. De reactietijd neemt door het gebruik van alcohol toe, dit terwijl bestuurders die alcohol hebben gebruikt hun eigen rijvaardigheid op dat moment overschatten. Hoewel dit uit zijn justitiële documentatie niet blijkt, heeft verdachte zelf verklaard dat hij in het jaar 2000 een cursus heeft moeten volgen over alcohol in het verkeer. Verdachte wist dus wat de risico’s waren van rijden onder invloed en ook dat hij niet had mogen rijden. Desondanks heeft hij toch besloten om onder invloed in zijn auto te gaan rijden.
Op grond van het forensisch onderzoek en de getuigenverklaringen kan worden vastgesteld dat verdachte in de seconden voor de aanrijding aanzienlijk harder heeft gereden dan toegestaan. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat de remweg langer is wanneer de snelheid van een voertuig hoger is. Van een remweg was echter in onderhavige zaak geen sprake, omdat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte heeft geremd. Hoewel van bestuurders mag worden verwacht dat zij bij het wisselen van rijstrook alert zijn op het verkeer om hen heen, heeft verdachte het voertuig van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] kennelijk in het geheel niet gezien. Dat heeft verdachte kort na de aanrijding ook gezegd, volgens de verklaring van [Slachtoffer 1] . Meerdere getuigen verklaren dat de verlichting aan de achterzijde van het voertuig van slachtoffers brandde. Er was dus geen enkele reden waarom verdachte dit voertuig niet zou hebben kunnen zien. Gelet op deze bevindingen kan het niet anders dan dat verdachte zijn aandacht niet op de weg heeft gericht of gericht heeft gehouden. Uit het feit dat er vervolgens een aanrijding is ontstaan blijkt dat hij zijn voertuig ook niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien.
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen enkele grondslag biedt om te veronderstellen dat de aanrijding is ontstaan door een andere oorzaak dan de gedragingen van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat uit alle gedragingen tezamen blijkt dat verdachte meerdere verkeerde keuzes heeft gemaakt waardoor de aanrijding is ontstaan. Om die reden is zij van oordeel dat er sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW en dat hierbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan [Slachtoffer 1] en letsel aan [Slachtoffer 2] . Verdachte heeft daarbij gereden onder invloed van alcohol.
4.3.2.3 Artikel 8 WVW
Gelet op de bewijsmiddelen als opgenomen in de bewijsbijlage acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gereden onder invloed van 1,98 milligram alcohol per milliliter bloed.
Eendaadse samenloop
De rechtbank neemt voor wat betreft de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 eendaadse samenloop aan. De in deze feiten bewezen verklaarde feitelijkheden, die zien op het onder invloed van alcohol veroorzaken van een verkeersongeval, vallen onder de strafbepalingen van artikel 6 en 8 van de WVW en leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen in grote mate overeenkomt, namelijk de bescherming van de verkeersveiligheid.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 23 november 2018 te Prinsenbeek, gemeente Breda als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de A16 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
niet bij voortduring, zijn, aandacht te richten of gericht te houden op het voor hem gelegen weggedeelte van die weg, en
te rijden met een snelheid die hoger lag dan de wettelijke
toegestanesnelheid van 130 km/u en
het door hem bestuurde motorrijtuig niet tijdig tot stilstand
te brengenbinnen de afstand
waarover de weg vrij en te overzien was,
waardoor [Slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rechter onderbeen
werd toegebrachten
[Slachtoffer 2]zodanig lichamelijk letsel
dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten een gebroken rechter ringvinger,werd toegebracht,
terwijl
verdachteverkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
op 23 november 2018 te Prinsenbeek, gemeente Breda, als bestuurder van een personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,98 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 30 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop sinds de start van het onderzoek. Zij verzoekt aan verdachte een taakstraf en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast heeft zij verzocht een eventuele ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen te beperken tot de 65 dagen waarin verdachte zijn rijbewijs al heeft moeten missen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft, door onder invloed van alcohol veel te hard te rijden en zijn aandacht onvoldoende bij het verkeer te houden, een ernstige aanrijding veroorzaakt. [Slachtoffer 1] heeft als gevolg van deze aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen en ook [Slachtoffer 2] is gewond geraakt. Hun dochter heeft de aanrijding zien gebeuren, wat voor haar een traumatische gebeurtenis is geweest. De slachtoffers en hun gezin merken nog dagelijks de gevolgen van het ongeval. De rechtbank rekent verdachte dit feit dan ook zwaar aan.
Volgens de oriëntatiepunten van de rechtbank is voor soortgelijke zaken een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren gepast. Echter, bij de strafoplegging zal de rechtbank ook rekening houden met de overige feiten en omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat het ongeval op 23 november 2018 heeft plaatsgevonden. Diezelfde dag is er bloed bij verdachte afgenomen. Hierdoor was het duidelijk dat hij werd aangemerkt als verdachte van het veroorzaken van het ongeval. De terechtzitting heeft door omstandigheden die niet te wijten zijn aan de verdediging pas op 19 oktober 2021 plaatsgevonden. Hierdoor is de redelijke termijn voor de vervolging van deze strafzaak met bijna een jaar overschreden. Om die reden is een matiging van de sanctie passend.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte geen justitiële documentatie heeft, terwijl verdachte volgens zijn eigen verklaring jaarlijks vele kilometers in zijn voertuig rijdt. Verdachte heeft zich ter zitting berouwvol getoond en excuses aangeboden aan de slachtoffers en hun gezin. Hoewel de schade nog niet in volledige omvang vast is komen te staan, heeft verdachte een deel ervan al via zijn verzekering aan de slachtoffers vergoed.
De oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou mogelijk tot gevolg hebben dat verdachte zijn eigen bedrijf verliest. Hiermee verliest hij ook het inkomen waarmee hij de schade van de slachtoffers vergoedt. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan het leed van de slachtoffers niet wegnemen, terwijl het de verdere vergoeding van de schade wel in gevaar brengt. Gelet hierop en gezien de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Dit compenseert zij door aan verdachte de maximale taakstraf en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Met de voorwaardelijke straf wordt beoogd de ernst van het feit uit te drukken en verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De verdediging heeft betoogd dat het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen die langer duurt dat 65 dagen niet passend is omdat de maatregel de verkeersveiligheid niet meer dient. De rechtbank is het daar niet mee eens. Verdachte heeft op één avond een reeks zeer verwijtbare verkeersbeslissingen genomen. Hierdoor heeft hij andere weggebruikers in groot gevaar gebracht. De rechtbank is van oordeel dat juist in dit geval een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen passend is. Door de hinder die verdachte zal ondervinden door de maatregel zal verdachte zich immers bewust blijven van zijn rijgedrag. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank wel een deel van de maatregel voorwaardelijk opleggen.
Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren op. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden op met een proeftijd van 2 jaren. Tot slot legt de rechtbank aan verdachte ook een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden op. Van deze ontzegging worden 16 maanden voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank bepaalt dat de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd is geweest op deze ontzegging in mindering wordt gebracht.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van:
Feit 1:Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht
en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in
artikel 8, tweede lid van deze wet
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en
terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in
artikel 8, tweede lid van deze wet;
en
Feit 2:Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de
Wegenverkeerswet 1994 (1,98 milligram alcohol per milliliter bloed);
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 24 maanden waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. D. van Kralingen en
mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 november 2021.