ECLI:NL:RBZWB:2021:5459

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8623
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die zich had ziek gemeld met rugklachten en later ook psychische klachten, had in 2019 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het UWV weigerde deze aanvraag, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat zijn medische klachten onvoldoende waren meegewogen en dat hij volledig arbeidsongeschikt was.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische beoordelingen van het UWV zorgvuldig bestudeerd. Eiser had eerder een uitkering op basis van de Ziektewet ontvangen, maar na een medisch onderzoek concludeerde het UWV dat hij in staat was om werkzaamheden te verrichten die binnen zijn beperkingen vielen. De rechtbank oordeelde dat het UWV op basis van de beschikbare medische gegevens en rapportages van verzekeringsartsen tot een juiste conclusie was gekomen. Eiser had geen overtuigende medische informatie overgelegd die de conclusie van het UWV kon weerleggen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid op nihil was vastgesteld en er geen recht op een WIA-uitkering bestond. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de door hen vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) voldoende onderbouwd was. Eiser had geen gronden aangedragen die de rechtbank deden twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het UWV. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8623 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 20 november 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 14 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 september 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en [naam gemachtigde verweerder] namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Eerst verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 september 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2321) waarin eiser wordt aangemerkt als appellant en waarin het volgende is opgenomen:
“Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als chauffeur. Op 19 januari 2015 heeft hij zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld met rugklachten. Het Uwv heeft appellant vanaf 20 april 2015 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar (toetsing) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 17 mei 2016 de ZW-uitkering van appellant per 18 juni 2016 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als chauffeur, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.3.
Het Uwv heeft appellant aansluitend een WW-uitkering toegekend. Appellant heeft zich op 27 oktober 2016 opnieuw ziek gemeld met rugklachten. (…) Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 24 oktober 2017 de ZW-uitkering van appellant per 25 oktober 2017 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 maart 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. (…) Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven omdat het besluit in beroep van een deugdelijker motivering is voorzien.”.
De CRvB heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Vanuit de situatie dat eiser een uitkering op grond van de WW was toegekend heeft hij zich op 8 januari 2018 per 21 december 2017 opnieuw ziekgemeld bij het UWV vanwege psychische (stress gerelateerde) klachten en vaatlijden, naast rugklachten.
Bij besluit van 1 mei 2018 heeft het UWV eiser met ingang van 22 maart 2018 een ZW-uitkering toegekend.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser een WIA-uitkering geweigerd per 19 december 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 december 2019 heeft vastgesteld op nihil en daarom een WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur van 28 oktober 2019. Hij heeft gerapporteerd dat sprake is van bewegingsbeperking en dat de psychische klachten qua presentatie tijdens het onderzoek niet zeer uitgesproken zijn. Tevens spelen vaatklachten. Deze acht [naam verzekeringsarts] objectiveerbaar.
Hij acht de door eiser gepresenteerde klachten en ervaren belemmeringen plausibel en
objectiveerbaar. Zij zijn te herleiden naar een aandoening in engere zin en beperkingen in arbeid kunnen hieraan worden toegekend.
Er zijn geen argumenten voor een volledige ongeschiktheid op medische gronden omdat niet wordt voldaan aan een der daarvoor geldende uitzonderingscriteria in het Schattingsbesluit.
De verzekeringsarts beschrijft de belastbaarheid en houdt daarbij rekening met beperkingen op persoonlijk sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Verder stelt hij beperkingen vast voor onder meer tempodruk, persoonlijk risico, trilbelasting, zwaar tillen, duwen en trekken, alsmede voor langdurig staan en lopen, knielen, kruipen en hurken. Arbeid in dagdienst acht hij aangewezen voor een adequaat slaap waakritme.
[naam verzekeringsarts] merkt de klachten van het bewegingsapparaat aan als blijvend (chronisch) en beperkt eiser daarom voor dynamische handelingen en statische houdingen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de vaatklachten.
Met betrekking tot de psychische klachten verwacht de verzekeringsarts op termijn enige vooruitgang omdat eiser nog behandeling volgt. Zo zullen op termijn wellicht de beperkingen op persoonlijk sociaal functioneren afnemen.
De huidige beperkingen zijn niet duurzaam omdat de beperkingen op persoonlijk sociaal functioneren wellicht in de toekomst nog kunnen afnemen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 oktober 2019.
4.2
Verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Verder heeft zij deelgenomen aan de telefonische hoorzitting van 22 juli 2020. De verzekeringsarts b&b stelt dat zij niet afwijkt van het standpunt van de primaire verzekeringsarts omdat uit diens rapportage blijkt dat hij een zorgvuldig en voldoende uitgebreid onderzoek heeft verricht. Er heeft een voldoende uitgebreid op de klachten gericht medisch onderzoek plaatsgevonden. De conclusie is gebaseerd op de vele in het dossier aanwezige gegevens (ook van de GGZ), de anamnese en het eigen medisch onderzoek en leidde tot een weloverwogen beslissing. [verzekeringsarts b&b] constateerde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zeker niet bestond uit ‘louter een kort gesprekje met eiser’.
Dat op termijn enige vooruitgang is te verwachten omdat eiser nog behandeling volgt, acht zij juist nu er een redelijke kans bestaat op verbetering van de belastbaarheid voor het persoonlijk en sociaal functioneren.
Op grond van de dossiergegevens en de onderzoeksbevindingen ziet de verzekeringsarts b&b voldoende gegevens over de psychische problematiek. Er werd in 2018 een niet ernstige psychische aandoening vastgesteld. De gegevens van onderzoek van de GGZ toentertijd zijn in het dossier aanwezig. De primaire verzekeringsarts stelde geen ernstige psychische
afwijkingen vast, behandeling en medicijngebruik zijn bekend en tijdens de hoorzitting is meegedeeld dat er sinds 2018 geen verandering is.
Het beeld is duidelijk. Een verzekeringsarts is bekend is met de criteria voor een juiste afweging nodig om arbeids(on)geschiktheid te beoordelen. Met name voor de WIA is bepaald dat de verzekeringsarts de aangewezen persoon is die hierover uitspraken doet. Het inschakelen van een deskundige is volgens de verzekeringsarts b&b is niet aan orde.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat heroverweging in bezwaar niet leidt tot de noodzaak af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts en zij onderschrijft dan ook de FML van 28 oktober 2019.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij door zijn klachten niet in staat is het werk in de geduide functies te verrichten. Hij stelt dat de verzekeringsarts b&b geen onderzoek heeft verricht alvorens tot haar conclusie te komen. Eiser acht zich volledig arbeidsongeschikt en niet in staat arbeid te verrichten. Ten onrechte – gelet op alle medische informatie – is geen deskundige in de arm genomen. Daarom verzoekt eiser de rechtbank alsnog een deskundige te benoemen, die met name psychisch onderzoek bij eiser zal moeten doen. Informatie van een reumatoloog heeft eiser nog in het vooruitzicht gesteld.
4.4
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder niet alleen de lichamelijke, maar ook de psychische klachten van eiser. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de cardiologische informatie die eiser heeft ingediend ziet op gebeurtenissen op 1 juli 2021 en daarna, terwijl de datum hier in geding 19 december 2019 is.
Het argument dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende heeft onderzocht wordt door eiser niet gestaafd met medisch geobjectiveerde verklaringen. Dat de verzekeringsarts op basis van een uitgebreid – deels medisch – dossier onderzoek heeft verricht en daarbij ook heeft deelgenomen aan een telefonische hoorzitting waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn raadsman is niet onzorgvuldig. Verder is de rechtbank uit de verslaglegging van haar onderzoek van 24 juli 2010 gebleken dat van de verzekeringsarts b&b niet meer moest worden verwacht dan zij heeft gedaan. Eiser heeft ook in beroep geen medische informatie ingebracht die anders doet vermoeden. De toegezegde reumatologische informatie heeft de rechtbank niet bereikt.
Het WMO-besluit waarbij het verzoek van eiser om een scootmobiel is ingewilligd dateert niet alleen van geruime tijd na de datum hier in geding (19 december 2019) maar wordt ook getoetst aan andere criteria dan die in verband met de arbeidsongeschiktheid worden gebruikt.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank onvoldoende twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b die aanleiding zou kunnen geven tot het aanstellen van een onafhankelijke medisch deskundige.
Nu ook overigens niet is gebleken dat in de FML van 28 oktober 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053) en productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043).
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 8 november 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b 11 augustus 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Ten aanzien van de in beroep herhaalde gronden dat eiser onvoldoende is opgeleid voor de hem voorgehouden functies en over niet genoeg kennis van de Engelse taal zou beschikken overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de arbeidsdeskundige b&b gemotiveerd heeft laten zien is het opleidingsniveau van eiser (niveau VMBO) voldoende om de geduide functies te kunnen vervullen. Voorts wijst deze er op dat eiser in een enkel geval een cursus zou moeten volgen waartoe hij juist gelet op dat niveau in staat is. De verschillende basale Engelse termen die in sommige beroepen worden gebezigd, kunnen gelet op het voorgaande – en naar de rechtbank aanneemt vanwege de computervaardigheid die bij eiser is vastgesteld – ook geen obstakel zijn.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht omdat hij in het geheel niet tot arbeid in staat is. Het standpunt dat eiser niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van nihil. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 19 december 2019.
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
7.
Proceskosten
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 3 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.