ECLI:NL:CRVB:2020:2321
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek en geschiktheid voor andere functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die zich ziek had gemeld met rugklachten, had een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek concludeerde het Uwv dat de appellant per 25 oktober 2017 geschikt was voor andere functies, waaronder productiemedewerker industrie, en beëindigde de ZW-uitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn gronden en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had ingeschakeld en dat de medische informatie die hij had overgelegd niet was meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de stelling van de appellant konden ondersteunen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de geschiktheid van de functie productiemedewerker industrie voldoende was aangetoond en dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om vergoeding van wettelijke rente werd afgewezen.