ECLI:NL:RBZWB:2021:5458

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9929
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die eerder als leerling psychiatrisch verpleegkundige en postbezorger heeft gewerkt, heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend na uitval door psychische klachten en verslavingsproblematiek. Het UWV heeft in het primaire besluit van 12 maart 2020 de aanvraag afgewezen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft het bezwaar ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 22 oktober 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 22 september 2021 zijn zowel eiser als zijn gemachtigde en medisch adviseur aanwezig geweest, evenals een vertegenwoordiger van het UWV. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV in twijfel getrokken, maar concludeerde uiteindelijk dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het UWV de klachten van eiser adequaat hebben beoordeeld en dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) van eiser correct was opgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat zijn psychische beperkingen hem belemmeren in het verrichten van werk, maar de rechtbank oordeelde dat de geselecteerde functies medisch passend waren.

De rechtbank heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 12,68%, wat onder de vereiste 35% ligt voor een WIA-uitkering. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de beslissing van het UWV bevestigd. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9929 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. L.J.J. van Asseldonk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV, kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 maart 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 22 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 september 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn medisch adviseur [medisch adviseur] en zijn gemachtigde. Namens het UWV was aanwezig [aanwezige uwv] .

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als leerling psychiatrisch verpleegkundige en later als postbezorger. Voor het laatstgenoemde werk is eiser op 23 mei 2015 uitgevallen vanwege psychische klachten en verslavingsproblematiek. Het UWV heeft met ingang van 30 juni 2015 aan eiser een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 25 mei 2016 heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 29 juli 2016.
De daartegen ingediende bezwaren heeft het UWV bij besluit van 22 september 2016 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2017 heeft deze rechtbank het beroep tegen dat laatste besluit gegrond verklaard, maar bepaald dat de rechtsgevolgen in stand blijven.
Tijdens het daartegen ingestelde hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft het UWV bij beslissing op bezwaar van 10 maart 2020 kenbaar gemaakt dat de beëindiging van het ziekengeld per 29 juli 2016 niet wordt gehandhaafd en dat de ZW-uitkering van appellant vanaf 29 juli 2016 ongewijzigd wordt voortgezet.
De CRvB heeft bij uitspraak van 31 december 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3474) vastgesteld dat het UWV met het nieuwe besluit van 10 maart 2020 alsnog volledig aan de bezwaren van eiser is tegemoetgekomen wat betreft zijn aanspraken op grond van de ZW. Bij die uitspraak heeft de CRvB het hoger beroep geacht dan ook niet op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede te zijn gericht tegen dat besluit en het besluit van 10 maart 2020 wordt dus niet in dit geding betrokken. Omdat eiser het hoger beroep niet heeft ingetrokken, heeft de CRvB dat hoger beroep vanwege het daaraan ontvallen procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.
Op 8 augustus 2019 heeft eiser een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend bij het UWV.
Bij het primaire besluit heeft het UWV geweigerd eiser per 4 oktober 2019 een WIA-uitkering toe te kennen omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met 19,68% lager was dan het minimum vereiste van 35% voor een WIA-uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, met een verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid naar 31,12%.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 oktober 2019 heeft vastgesteld op 31,12% en eiser daarom terecht een WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts I. Sevinç heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur van 15 oktober 2019. Hij heeft gerapporteerd dat eiser aangeeft dat er sinds zijn laatste ziekmelding, ondanks meerdere en langdurige behandelingen voor zijn sociaal-medische problematiek en ongezonde leefstijl, geen wezenlijke verbetering is opgetreden. Op dat moment wordt hij behandeld door een behandelcentrum en wacht hij op een andere behandeling/begeleiding bij een ander behandelcentrum.
De verzekeringsarts acht eiser fysiek en sociaal-emotioneel verminderd belastbaar. Hij ziet sinds de EZWb beoordeling in 2016 geen significante verslechtering. Voor de oorspronkelijke functie acht hij eiser ongeschikt.
Leefstijl en onderliggende persoonlijkheidsaspecten hebben volgens de verzekeringsarts een negatieve invloed op het dagelijkse functioneren. Verder heeft eiser fysieke klachten en een allergische component, die niet ernstig imponeren.
Eiser voldoet volgens Sevinç niet aan de GBM-criteria conform het Schattingsbesluit.
In lijn met de verzekeringsarts b&b van de eerstejaars ZW beoordeling houdt Sevinç eiser wegens kwetsbaarheid en licht energiegebrek voor 32 uur per week belastbaar met relatief stressarm en fysiek licht tot matig belastend werk, rekening houdend met relatief ‘schone’ omgevingsfactoren. Vooral voor persoonlijk en sociaal functioneren en dynamische handelingen zijn aanvullende beperkingen opgelegd.
De verzekeringsarts verwacht eventuele verbetering – gelet op de chronische leefstijlproblematiek die al sinds 2000 actueel is – niet significant te zijn.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 oktober 2019.
4.2
Verzekeringsarts b&b J.B. van der Heemst heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Verder heeft hij eiser gezien op de hoorzitting/spreekuur van 6 juli 2020. De verzekeringsarts b&b stelt dat het onderzoek van psychiater De Mon op 16 april 2019 heeft plaatsgevonden. Die gegevens acht hij goed bruikbaar daar die datum niet ver verwijderd is van de datum in geding. Psychiater De Mon stelt vast dat er geen sprake meer is van een depressieve stoornis.
Classificatie volgens DSM-5 luidt: andere gespecialiseerde persoonlijkheidsstoornis en stoornis in het gebruik van cocaïne; sluit ADHD uit en sluit een neurocognitieve stoornis door een middel uit. Van der Heemst ziet wel dat eiser meer beperkingen kent en wel voor het vasthouden van de aandacht, inzicht in eigen kunnen, geen afleiding door activiteiten van anderen, werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, eigen gevoelens uiten, en samenwerken.
Rekening houdend met de extra beperkingen heeft de verzekeringsarts b&b de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de FML van 16 oktober 2020.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat ondanks dat een psychiater stelt dat er geen depressie is op de datum in geding, uit verschillende medische stukken blijkt dat die er wel is en dat dit wordt onderschreven door eisers medisch adviseur op 9 januari 2020. Voorts is bekend dat na een eerdere depressie de kans op herhaling telkens groter wordt, zoals ook door de medisch adviseur is uiteengezet. Dat een behandeling onder dwang nodig voor eiser omdat het anders zinloos is, leest hij in de rapportage van [medisch adviseur] over 19 mei 2020 tot 3 juli 2020. Daaruit blijkt ook dat eiser geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft om werk te verrichten. Hierbij komt dat eiser in het geheel niet in staat is een duurzame arbeidsrelatie aan te gaan, ter ondersteuning van welke stelling eiser verwijst naar de rapportage van [medisch adviseur] van 3 november 2020.
Daarnaast heeft eiser aangegeven dat inmiddels het UWV is teruggekomen op een eerdere beslissing in het kader van de ZW met het besluit van 10 maart 2020. Eiser sluit niet uit dat dit betekent dat alle besluitvorming met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid in het vervolg daarop onjuist blijkt te zijn.
4.4
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder naast de fysieke (knie-) klachten ook de psychische klachten al of niet samenhangend met de verslaving(en) van eiser. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat juist in de rapportages van bedrijfsarts en niet praktiserend verzekeringsarts [medisch adviseur] het onderzoek van psychiater P. de Mon van 13 januari 2020 wordt aangehaald waarin zij na onderzoek tot de onderbouwde conclusie komt dat er wel in 2016, maar niet veel dichter bij de datum in geding sprake was van een depressie. Het door eiser gestelde grotere risico opnieuw in een depressie te geraken, heeft zich in de praktijk niet voorgedaan, althans daar is geen geobjectiveerde medische ondersteuning voor te vinden.
Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat in de FML van 16 oktober 2020 de beperkingen van eiser niet zijn onderschat. Daarbij wijst de rechtbank er op dat verzekeringsarts b&b Van der Heemst in zijn reactie van 9 september 2021 op de beroepsgronden (nogmaals) uiteen heeft gezet waarom de depressie die wordt gesitueerd in 2016, niet meer aan de orde was op de datum in geding in oktober 2019 en waarom de medische gegevens die zien op een duidelijk latere datum dan de datum hier in geding, geen aanleiding kunnen zijn het standpunt uit het bestreden besluit te wijzigen. De rechtbank is van oordeel terecht door de verzekeringsartsen van het UWV aan de afwegingen van een psychiater en een reumatoloog meer waarde is toegekend dan aan de daarvan afwijkende standpunten van een van een externe verzekeringsarts.
Overigens ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het door eiser gestelde niet bestaan van duurzaam benutbare mogelijkheden en verder gelet op de motivering kan de rechtbank die verzekeringsartsen van het UWV in hun standpunt volgen.
Omdat er geen twijfel is aan het door de verzekeringsarts b&b van het UWV afgewogen medisch oordeel, komt het verzoek een onafhankelijk medisch deskundige aan te stellen niet voor inwilliging in aanmerking. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), medewerker intern transport (Sbc-code 111220) en machinebediende inpak- /verpakkingsmachine (Sbc-code 271093).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat hij met zijn beperkingen niet tot een duurzame arbeidsrelatie in staat is en dat zijn psychische beperkingen in de weg staan aan het verrichten van werk.
5.3
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 12 maart 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 21 oktober 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 12,68%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is op de datum in geding (4 oktober 2020).
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 4 oktober 2020.
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
7.
Proceskosten
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 1 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.