In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die eerder als leerling psychiatrisch verpleegkundige en postbezorger heeft gewerkt, heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend na uitval door psychische klachten en verslavingsproblematiek. Het UWV heeft in het primaire besluit van 12 maart 2020 de aanvraag afgewezen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft het bezwaar ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 22 oktober 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 22 september 2021 zijn zowel eiser als zijn gemachtigde en medisch adviseur aanwezig geweest, evenals een vertegenwoordiger van het UWV. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV in twijfel getrokken, maar concludeerde uiteindelijk dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het UWV de klachten van eiser adequaat hebben beoordeeld en dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) van eiser correct was opgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat zijn psychische beperkingen hem belemmeren in het verrichten van werk, maar de rechtbank oordeelde dat de geselecteerde functies medisch passend waren.
De rechtbank heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 12,68%, wat onder de vereiste 35% ligt voor een WIA-uitkering. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de beslissing van het UWV bevestigd. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.