Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, gevestigd in Duitsland, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om teruggaaf van dividendbelasting over het tijdvak van 1 mei 2007 tot en met 30 april 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een regiezitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021, maar dat het onderzoek ter zitting achterwege is gebleven. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht het verzoek om teruggaaf heeft afgewezen, omdat de belanghebbende niet heeft ingestemd met een vervangende betaling zoals voorgeschreven door de Hoge Raad. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen te stellen of om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.