ECLI:NL:RBZWB:2021:5416

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
C/02/390301 / JE RK 21-2043 & C/02/390786 / JE RK 21-2142
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan over de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden en de uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening voor negen maanden. De kinderrechter oordeelde dat er voldoende redenen zijn om deze verzoeken toe te wijzen, gezien de onveilige en onzekere situatie waarin de kinderen zich bevinden. De moeder van de kinderen heeft zelf hulp gezocht, maar er zijn nog steeds zorgen over haar vermogen om een stabiele en veilige opvoedomgeving te bieden. De kinderrechter benadrukte dat het perspectief van de kinderen niet door de gemeente kan worden bepaald, maar dat dit een beslissing is die aan de kinderrechter is voorbehouden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er binnen zes maanden duidelijkheid moet komen over het perspectief van de kinderen en dat de betrokken hulpverlening moet worden versterkt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de noodzakelijke maatregelen direct kunnen worden genomen voor de ontwikkeling van de minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/390301 / JE RK 21-2043
( [minderjarige 1] )C/02/390786 / JE RK 21-2142
( [minderjarige 2] )
Datum uitspraak: 20 oktober 2021
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,

locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op 11 december 2012 te [geboorteplaats 1] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op 27 januari 2019 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
ingeschreven in de basisregistratie personen te [gemeente] , maar feitelijk verblijvende te [woonplaats] ,

FAMILIE [pleegouders] ,

hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,hierna te noemen: de certificeerde instelling (de GI),gevestigd te Almere.

En ten aanzien van [minderjarige 1] wordt als informant aangemerkt: [vader minderjarige 1] ,hierna te noemen: de vader van [minderjarige 1] ,wonende te [woonplaats]

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt in beide zaken uit:
- de verzoeken met bijlagen van de Raad van 29 september 2021, ingekomen bij de
griffie op 30 september 2021;
- de brief met bijlage van de Raad van 6 oktober 2021, ingekomen bij de griffie op 7 oktober 2021.
Op 20 oktober 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (via Skype en vervolgens
via een telefonische verbinding).
De vader van [minderjarige 1] en de pleegouders zijn niet verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgevoerd door de moeder.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen in het pleeggezin van familie [pleegouders] .

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van twaalf maanden. Tevens wordt de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van negen maanden.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De standpunten

De Raad heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat het belangrijk is dat er een regievoerder betrokken raakt om de situatie van de moeder in kaart te brengen, te bezien wat haar mogelijkheden zijn met betrekking tot de verzorging en opvoeding van de minderjarigen en wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hierin nodig hebben. Het is aan de GI om de juiste hulpverlening in te zetten en om vanuit de informatie over de situatie en de mogelijkheden van de moeder de juiste conclusies te trekken. Daarvoor is het erg belangrijk dat de moeder goed bereikbaar is. Ook moet er gezorgd worden voor bijstand van een tolk in de Poolse taal en eventueel bijstand van de moeder door een advocaat die de Poolse taal en cultuur begrijpt, zodat voor de moeder duidelijk is wat de juridische situatie is en wat van haar verwacht wordt. Tot slot heeft de Raad tijdens de mondelinge behandeling verklaard positief te zijn over de voortvarendheid waarmee de GI de zaak wil oppakken.
De moeder begrijpt wat het verzoek van de Raad inhoudt en zij stemt hiermee in. Zij is blij als er een jeugdzorgwerker betrokken raakt, zodat die zaken kan regelen. De moeder is erg boos op CJG Den Haag. Zij heeft daar aan de bel getrokken voor hulp, maar dankzij de medewerker daar is de huidige situatie ontstaan. Haar was het advies gegeven om zich op enig moment in te schrijven voor een woning, maar daardoor kwam ze niet in aanmerking voor urgentieverklaring en kreeg ze dus geen woning toegewezen. CJG Den Haag heeft haar situatie dus gesaboteerd. De moeder is bereid om alles te doen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terug thuis te krijgen en zij weet dat zij hen alles kan geven wat zij nodig hebben. Zij zal zorgen dat ze altijd bereikbaar is.
De vertegenwoordiger van de GI die tijdens de mondelinge behandeling via Skype en telefoon aanwezig was, is waarschijnlijk degene die betrokken zal raken. Hij heeft tijdens de mondelinge behandeling telefoonnummers uitgewisseld met de moeder. Zij zullen de dag na de mondelinge behandeling telefonisch kennis maken en een afspraak inplannen. Vervolgens zal er binnen een maand een concreet plan van aanpak opgesteld worden. Waar nodig zal de GI zorgdragen voor een tolk in de Poolse taal. De GI verwacht dat het mogelijk is om binnen zes maanden de benodigde inventarisatie te hebben gemaakt van de elementen die nodig zijn voor een beoordeling van het perspectief. Dit valt of staat wel met de medewerking van de moeder. Als zij meewerkt en bereikbaar is dan is het haalbaar. De GI benadrukt dat het uitgangspunt altijd is dat toegewerkt wordt naar een thuisplaatsing en bekeken wordt wat hiervoor nodig is aan ondersteuning. Daar zal het plan dan ook op gericht zijn.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing (zoals opgenomen in artikel 1:255 BW en artikel 1:265b, eerste en tweede lid, BW).
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er al langere tijd hulpverlening betrokken is bij de moeder en haar twee dochters. De moeder heeft eind 2019 zelf aan de bel getrokken nadat zij besefte dat zij niet voor een veilige en stabiele opvoedomgeving voor de minderjarigen kon zorgen. Dit heeft ertoe geleid dat de minderjarigen met instemming van de moeder in een pleeggezin zijn geplaatst. Sindsdien heeft de moeder meerdere verblijfplekken gehad en is zij een periode dakloos geweest. Zij zet zich in om haar leven op orde te krijgen en houdt zich aan de afspraken. Tot op heden onvoldoende is het nog onvoldoende gelukt om haar leven stabiel en veilig te krijgen. Er zijn randvoorwaarden aan de moeder gesteld waar zij aan moet voldoen voor een eventuele thuisplaatsing van de minderjarigen, maar door meerdere omstandigheden wordt hier tot op heden niet aan voldaan. Het CJG heeft daarop besloten dat het perspectief van de minderjarigen in het pleeggezin ligt en om die reden is er niet meer ingezet op hulpverlening en/of een thuisplaatsing. De Raad kan dit opvoedbesluit op dit moment nog onvoldoende ondersteunen en ook de kinderrechter vindt dit een prematuur besluit. Bovendien is dit geen besluit dat door de gemeente kan worden genomen. Een dergelijke ingrijpende beslissing dient door de kinderrechter genomen te worden indien de ouder met gezag hier niet mee instemt. Nu er geen uitspraak van een kinderrechter ligt waarin geoordeeld is over het perspectief van de minderjarigen en de moeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] juist zelf wil opvoeden en verzorgen, moet er ingezet worden op een thuisplaatsing en wat hiervoor aan hulpverlening nodig is.
Het is duidelijk dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarigen. Met name [minderjarige 1] heeft veel meegemaakt (onstabiliteit, onrust, onduidelijkheid) en het is de vraag of de moeder voldoende stabiliteit, veiligheid aan de beide minderjarigen kan bieden, alsmede of zij over voldoende opvoedvaardigheden beschikt om aan te sluiten bij de behoeften van de minderjarigen. De moeder heeft zelf een belast verleden, waardoor trauma’s zijn ontstaan en zij is bekend met ADHD. Deze omstandigheden, in combinatie met de taalbarrière leiden ertoe dat er vaak problemen worden ervaren in de communicatie, het nakomen van afspraken en het ordenen van zaken. Hulpverlening is tot op heden onvoldoende van de grond gekomen, waardoor er nog onvoldoende zicht is op de mogelijkheden van de moeder om weer zelf voor de minderjarigen te gaan zorgen. Ook worden er problemen ervaren in de omgangsregelingen met zowel moeder als beide vaders en in het contact met beide vaders. De moeder lijkt nog onvoldoende bij machte om weerstand te bieden tegen de sterke karakters van de beide vaders.
Het is nodig dat er meer zicht wordt verkregen op de situatie, de mogelijkheden van de moeder en de behoeftes van de minderjarigen. Het is belangrijk dat hiervoor op korte termijn de juiste hulpverlening wordt ingezet, zodat binnen zes maanden bezien kan worden of een thuisplaatsing mogelijk is en wat hiervoor nodig is. Hiervoor is een ondertoezichtstelling nodig. Er kan dan een regievoerder betrokken raken die de juiste vormen van hulp inzet, strakke en duidelijke afspraken uitzet over de omgang tussen de minderjarigen en de ouders en bekijkt wat de moeder nodig heeft om aan basale zaken te voldoen. Daarom is ook een machtiging uithuisplaatsing nodig, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen niet bij de moeder wonen.
Op dit moment wordt gezien dat er spanningen zijn tussen de hulpverlening, ouders en de pleegouders. Het is belangrijk dat rekening gehouden wordt met elkaars wijze van communiceren en wat ervoor nodig is om elkaar beter te begrijpen. Op voorhand een tolk inschakelen kan bijvoorbeeld veel ruis voorkomen. Ook kan er door de betrokken professional bekeken worden of moeder in aanmerking komt voor bijvoorbeeld een urgentieverklaring, zodat zij een passende woning toegewezen kan krijgen. Vanuit die situatie kunnen dan weer observaties plaatsvinden van de contacten tussen moeder en de minderjarigen, zodat zicht gekregen kan worden op de situatie en mogelijkheden voor een thuisplaatsing. Hier dient binnen zes maanden duidelijkheid over verkregen te worden.
De kinderrechter zal de verzoeken van de Raad toewijzen, zodat er gewerkt kan worden aan de doelen die de Raad heeft opgesteld, te weten:
•Er is rust, structuur en stabiliteit in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
• [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren emotionele veiligheid in het contact met moeder;
• [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren emotionele veiligheid in het contact met hun vaders;
•Er is duidelijkheid over het opgroeiperspectief waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaan opgroeien;
• [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een onbelast contact met hun vaders, moeder en pleegouders;
•Er is duidelijkheid over de rol van moeder in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
•Er is duidelijkheid over de rol van de vaders in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
•Er is zicht op de hechtingsrelatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en moeder.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 20 oktober 2021 tot 20 oktober 2022;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 20 oktober 2021 tot 20 juli 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021 door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, in samenwerking met mr. K.M.P. van Ginneke, als griffier.
KG
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 29 oktober 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.