ECLI:NL:RBZWB:2021:5405

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7621
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en de beoordeling van de financiële situatie van de aanvrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, maar deze aanvraag werd op 6 april 2020 door Baanbrekers afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat eiseres niet voldoende had aangetoond hoe zij in haar levensonderhoud had voorzien in de periode voorafgaand aan haar aanvraag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit primaire besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 23 juni 2020.

Tijdens de hoorzitting op 3 juni 2020 en de zitting van de rechtbank op 20 augustus 2021 heeft eiseres haar standpunt toegelicht. Eiseres stelde dat zij voldoende bewijs had geleverd van haar uitgaven en dat zij in de betreffende periode had geleefd van contant geld, steun van haar ouders en voedsel dat zij had verkregen via de voedselbank. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat eiseres voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij in haar levensonderhoud had voorzien zonder andere inkomsten.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de bijstandsuitkering door Baanbrekers niet terecht was en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd en Baanbrekers werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd Baanbrekers opgedragen om het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank wees erop dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een bijstandsuitkering met terugwerkende kracht, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7621 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer,
en
Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (Baanbrekers),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 april 2020 (primair besluit) heeft Baanbrekers geweigerd eiseres een bijstandsuitkering toe te kennen op grond van de Participatiewet omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Op 3 juni 2020 heeft de hoorzitting plaatsgevonden.
In het besluit van 23 juni 2020 (bestreden besluit) heeft Baanbrekers het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Baanbrekers heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 20 augustus 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres en haar gemachtigde en [naam vertegenwoordiger verweerder] namens Baanbrekers.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres heeft zich op 20 februari 2020 bij Baanbrekers gemeld om een bijstandsuitkering aan te vragen. Op het aanvraagformulier heeft eiseres aangegeven dat zij 1 december 2019 als ingangsdatum van de bijstandsuitkering wenst. Eiseres is alleenstaande moeder van een minderjarige dochter. Tot en met 30 november 2019 ontving eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en daarvoor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Vanaf 21 februari 2020 heeft eiseres toegang tot de voedselbank.
Bij brief van 4 maart 2020 heeft Baanbrekers eiseres verzocht om de voor de aanvraag benodigde en nog ontbrekende gegevens in te leveren, waaronder bankafschriften van al haar bankrekeningen over de periode van 1 oktober 2019 tot 20 februari 2020. Eiseres heeft hieraan voldaan. Baanbrekers heeft vervolgens geconstateerd dat op de door eiseres ingeleverde bankafschriften weinig tot geen uitgaven voor levensonderhoud voorkwamen.
Bij brief van 24 maart 2020 heeft Baanbrekers eiseres daarom verzocht voor 3 april 2020 objectief en verifieerbaar bewijs te verstrekken, waaruit blijkt hoe zij in de periode van
28 november 2019 tot en met 1 februari 2020 in haar levensonderhoud (eten, drinken en persoonlijke verzorging) heeft voorzien. Aan eiseres is verder verzocht, indien geld aan haar is verstrekt, voldoende aannemelijk te maken dat de betreffende persoon haar daadwerkelijk geld heeft verstrekt, bijvoorbeeld door middel van een bankafschrift van deze persoon waaruit een geldopname of overschrijving ten behoeve van eiseres blijkt.
Vervolgens heeft Baanbrekers het primaire besluit genomen en dat na bezwaar in het bestreden besluit gehandhaafd.
Op 15 mei 2020 heeft eiseres zich opnieuw gemeld voor het indienen van een aanvraag om een bijstandsuitkering en Baanbrekers heeft per die datum aan eiseres een uitkering op grond van de Participatiewet toegekend.
2.
Standpunt van eiseres
Eiseres voert aan dat zij voldoende duidelijkheid heeft gegeven over haar uitgaven voor levensonderhoud en stelt dat het recht op bijstand op grond daarvan is vast te stellen. Eiseres stelt dat zij haar vaste lasten nog net heeft kunnen betalen. Totdat eiseres gebruik kon maken van de voedselbank (vanaf 21 februari 2020) hebben haar ouders haar geholpen; haar ouders hebben een paar keer boodschappen gebracht en zij kon af en toe met haar ouders mee-eten. Met de feestdagen heeft eiseres van haar ouders geld gekregen in plaats van cadeautjes en ook hebben haar ouders wel eens wat kleine bedragen aan eiseres geleend. Eiseres heeft ter onderbouwing een schriftelijke verklaring van haar ouders overgelegd. Eiseres stelt dat zij erg zuinig heeft geleefd, onder meer van het contant geld dat zij nog in huis had. Bovendien had eiseres een voorraad levensmiddelen in de kelderkast die zij kon gebruiken en voor de feestdagen heeft ze boodschappen gedaan met zegels van het spaarprogramma. Eiseres wijst erop dat zij van oktober 2019 tot en met februari 2020 in totaal € 867,24 heeft uitgegeven aan boodschappen, gemiddeld € 173,44 per maand. Dat is weliswaar minder dan de Nibud norm (van € 283,80 per maand), maar daarnaast had zij voorraad en hebben haar ouders af en toe boodschappen voor haar gedaan. Ter onderbouwing van haar standpunt dat ze weldegelijk uitgaves heeft gedaan voor eten en drinken heeft eiseres kassabonnen overgelegd van onder meer supermarkten en McDonalds. Eiseres voert verder aan dat zij dacht dat haar WW-uitkering automatisch zou doorlopen na beëindiging van haar ZW-uitkering. Om die reden verzoekt zij om een uitkering met de ingangsdatum van 1 december 2019.
3.
Standpunt van Baanbrekers
Baanbrekers stelt zich op het standpunt dat de aanvraag van eiseres terecht is afgewezen omdat zij niet heeft aangetoond hoe zij in de periode voorafgaand aan haar aanvraag in haar levensonderhoud heeft voorzien, zodat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Baanbrekers wijst er op dat eiseres vanaf 1 december 2019 tot begin februari 2020 geen geld van haar bankrekening heeft opgenomen of boodschappen heeft gepind.
4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 11 van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17 van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet wordt, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover die dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
5.
Beoordeling van de rechtbank.
5.1.
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bestrijkt de te beoordelen periode in geval van een aanvraag om algemene bijstand de periode vanaf de datum met ingang waarvan om bijstand is gevraagd tot en met de datum van het primaire besluit op die aanvraag. Dit betekent dat hier beoordeeld dient te worden de periode van
1 december 2019 tot en met 6 april 2020.
5.2.
Bij een aanvraag om bijstand is het aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat hij bijstand nodig heeft. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie en zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag (de zogenoemde inlichtingenplicht). Indien de aanvrager niet aan die verplichting voldoet, is dat een reden voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, de aanvrager recht op bijstand heeft. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:248.
5.3.
In geschil is of eiseres voldoende duidelijkheid heeft gegeven over haar financiële situatie voorafgaand aan de aanvraag, zodanig dat het recht op bijstand kan worden vastgesteld. Baanbrekers heeft in dat kader eiseres verzocht om duidelijkheid te maken hoe zij over de periode van 28 november 2019 tot en met 1 februari 2020 in haar levensonderhoud heeft voorzien.
5.4.
Gelet op de aanwezige stukken en hetgeen besproken is op de zitting, is de rechtbank van oordeel dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de betreffende periode in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien zonder inkomsten, uitkering of voedselvoorziening middels de voedselbank.
De rechtbank overweegt dat het hier gaat om een betrekkelijk korte periode die eiseres moest overbruggen. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat eiseres op 12 november 2019 de ZW-uitkering over de maand oktober 2019 (€ 1.111,56) en op 23 januari 2020 de ZW-uitkering over de maand november 2019 (€ 1.126,64) heeft ontvangen. Daarmee heeft eiseres haar vaste lasten kunnen betalen. Aannemelijk is de verklaring van eiseres over waar zij van heeft geleefd, namelijk van contant geld dat zij nog achter de hand had, van de ruime hoeveelheid levensmiddelen in haar kelder, van spaarzegels die zij heeft ingewisseld bij de supermarkt en van steun van haar ouders. Die steun bestond uit het regelmatig mogen mee-eten en het ontvangen van verse levensmiddelen. Ook kreeg eiseres met de feestdagen geldbedragen in plaats van cadeaus en kreeg zij wel eens een geldbedrag toegestopt. Dit heeft zij onderbouwd met een schriftelijke verklaring van haar ouders.
Hoewel de rechtbank het met Baanbrekers eens is dat eiseres beperkt inzicht heeft gegeven in de exacte omvang van de steun van haar ouders, staat dit naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer aan toekenning van bijstand in de weg. De rechtbank betrekt daarbij dat het de periode voorafgaand aan de aanvraag betreft en dat er geen aanwijzingen bestaan dat eiseres in de betreffende periode over andere inkomsten beschikte. Het feit dat eiseres per 20 februari 2020 is toegelaten tot de Voedselbank duidt er ook op dat eiseres niet over andere inkomsten beschikte.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de wijze waarop eiseres in de periode voorafgaand aan de aanvraag in haar levensonderhoud heeft voorzien, niet in de weg staat aan vaststelling van het recht op bijstand.
5.5.
Vervolgens is aan de orde de ingangsdatum van de bijstandsuitkering. Op grond van de Participatiewet bestaat in principe geen recht op een bijstandsuitkering met terugwerkende kracht. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht geen bijzondere omstandigheden om hiervan af te wijken. Dat eiseres in de veronderstelling verkeerde dat zij na de beëindiging van haar ZW-uitkering weer zou terugvallen op een WW-uitkering komt voor haar rekening en risico. De rechtbank wijst er op dat het UWV in het besluit van 3 december 2019 aan eiseres heeft meegedeeld dat, als zij voordat zij ziek werd een WW-uitkering kreeg, zij het UWV kan vragen deze voort te zetten en dat zij dat moet doen door opnieuw een WW-uitkering aan te vragen via werk.nl. Hieruit volgt niet dat eiseres onjuist is geïnformeerd. Indien een en ander eiseres niet duidelijk was geweest had zij contact op kunnen nemen met het UWV. Baanbrekers hoeft dan ook niet af te wijken van de datum van melding (20 februari 2020) als ingangsdatum van de bijstandsuitkering.
5.6.
Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 5.4, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Baanbrekers zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet Baanbrekers aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding omdat eiseres de schriftelijke verklaring van haar ouders pas kort voor de zitting over heeft gelegd, terwijl Baanbrekers bij brief van 24 maart 2020 eiseres al had verzocht om bewijsstukken in te leveren waaruit blijkt hoe zij in de periode van 28 november 2019 tot en met 1 februari 2020 in haar levensonderhoud heeft voorzien. Daarbij is eiseres erop gewezen dat ze aannemelijk diende te maken van wie en met welk doel zij eventueel geld heeft ontvangen. Indien eiseres daar tijdig aan had voldaan, had dit tot juiste besluitvorming kunnen leiden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt Baanbrekers op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt Baanbrekers op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 26 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.