In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die in 2017 in Israël woonde, had bezwaar gemaakt tegen een verzuimboete die was opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De inspecteur had de verzuimboete opgelegd na het niet indienen van de aangifte binnen de gestelde termijn, maar had later het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn, hoewel hij de verzuimboete uiteindelijk had vernietigd.
Tijdens de zitting op 15 september 2021 in Breda, heeft de gemachtigde van de belanghebbende, drs. J.M. Felius, betoogd dat de belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard en dat de belanghebbende recht had op een kostenvergoeding. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en de verzuimboete, en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende ter hoogte van € 1.013, alsook de vergoeding van het griffierecht van € 48.
De rechtbank overwoog dat de belanghebbende tijdig aangifte had gedaan, maar dat de inspecteur niet had aangetoond dat de uitnodiging tot het doen van aangifte correct was verzonden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een verzuim en dat de belanghebbende recht had op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, aangezien de verzuimboete was vernietigd wegens een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.