ECLI:NL:RBZWB:2021:5399

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8766
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verzuimboete inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2017

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die in 2017 in Israël woonde, had bezwaar gemaakt tegen een verzuimboete die was opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De inspecteur had de verzuimboete opgelegd na het niet indienen van de aangifte binnen de gestelde termijn, maar had later het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn, hoewel hij de verzuimboete uiteindelijk had vernietigd.

Tijdens de zitting op 15 september 2021 in Breda, heeft de gemachtigde van de belanghebbende, drs. J.M. Felius, betoogd dat de belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard en dat de belanghebbende recht had op een kostenvergoeding. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en de verzuimboete, en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende ter hoogte van € 1.013, alsook de vergoeding van het griffierecht van € 48.

De rechtbank overwoog dat de belanghebbende tijdig aangifte had gedaan, maar dat de inspecteur niet had aangetoond dat de uitnodiging tot het doen van aangifte correct was verzonden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een verzuim en dat de belanghebbende recht had op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, aangezien de verzuimboete was vernietigd wegens een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/8766
uitspraak van 27 oktober 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], domicilie kiezende te [plaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 20 augustus 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem bij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2017 opgelegde verzuimboete.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende drs. J.M. Felius, verbonden aan TGS Limetree te Amsterdam, en namens de inspecteur, [inspecteur] .

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de verzuimboete;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 1.013;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende was geheel het jaar 2017 woonachtig in Israël .
2.2.
Belanghebbende is uitgenodigd (28 februari 2018), herinnerd (30 april 2019) en aangemaand (29 november 2019) tot het doen van de aangifte IB/PVV 2017.
2.3.
Op 6 mei 2019 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV 2017 gedaan middels het (onjuiste) C-biljet voor buitenlandse belastingplichtigen.
2.4.
De inspecteur heeft met dagtekening 11 juni 2020 de definitieve aanslag IB/PVV 2017 vastgesteld naar een te betalen bedrag van nihil. Gelijktijdig met de definitieve aanslag heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 369 wegens het niet doen van aangifte binnen de gestelde termijn.
2.5.
Op 22 juli 2020 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de verzuimboete. Belanghebbende heeft daarbij verzocht om het toekennen van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
2.6.
Met dagtekening 20 augustus 2020 heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De inspecteur is echter aan het bezwaar tegemoet gekomen en heeft de verzuimboete vernietigd. Op het verzoek om het toekennen van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft de inspecteur niet beslist.
2.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
2.8.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
2.9.
De inspecteur vergoedt de kosten die belanghebbende redelijkerwijs voor de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken uitsluitend op verzoek van belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. [1]
2.10.
Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat hij recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase nu de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de verzuimboete heeft vernietigd omdat geen sprake was van het niet doen van aangifte binnen de daarvoor gestelde termijn. Belanghebbende had namelijk al een aangifte ingediend middels het C-biljet voordat de aanmaning was verstuurd. De inspecteur stelt dat de verzuimboete weliswaar is vernietigd maar dat er geen sprake was van een tijdige aangifte omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Belanghebbende was uitgenodigd tot het doen van aangifte middels een M-biljet, niet middels een C-biljet.
2.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting heeft belanghebbende bestreden dat de uitnodiging tot het doen van aangifte via een M-biljet door hem is ontvangen. De inspecteur heeft met zijn enkele niet nader onderbouwde stelling dat de uitnodiging is verstuurd naar het bij hem bekende adres niet aannemelijk gemaakt dat de uitnodiging tot het doen van aangifte middels een M-biljet daadwerkelijk is verzonden. Uit de door de inspecteur verstuurde herinnering en aanmaning valt niet op te maken dat de aangifte middels een M-biljet gedaan had moeten worden. Immers, er wordt in beide brieven niet vermeld dat een M-biljet moet worden ingediend. Belanghebbende heeft zijn aangifte ingediend middels het C-biljet. Nu niet aannemelijk is dat de inspecteur de uitnodiging tot het doen van aangifte middels een M-biljet heeft verzonden en zowel uit de herinnering als de aanmaning niet is op te maken dat belanghebbende een M-biljet had moeten indienen, kan niet aan belanghebbende worden tegengeworpen dat hij niet tijdig de vereiste aangifte niet heeft gedaan omdat hij aangifte heeft gedaan via een C-biljet. Er is geen sprake van een verzuim. Bij de uitspraak op bezwaar is dan sprake van een bestreden besluit dat is herroepen wegens een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Belanghebbende heeft dan ook recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
2.12.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
2.13.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.013 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265 en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 0,5). De wegingsfactor voor de kostenvergoeding in beroep is bepaald op 0,5 omdat in beroep slechts de kostenvergoeding voor de bezwaarfase in geschil is. [2] De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van een 0,5 punt in verband met het door belanghebbende ingediende nadere stuk van 31 augustus 2021. Het nadere stuk is ingediend nadat de uitnodiging voor de zitting is verstuurd en is ook niet als conclusie van repliek aangemerkt door de rechtbank
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Krishnapillai, griffier, op 27 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,

de uitspraak te ondertekenen>
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 7:15, tweede lid, Awb.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638.