In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die bekend is met verschillende handicaps, en CZ Zorgkantoor B.V. over de herziening van zijn indicatie op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiser had eerder een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen voor huishoudelijke hulp, maar het zorgkantoor heeft deze indicatie herzien en het bezwaar van eiser tegen deze herziening ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het zorgkantoor, dat op 11 december 2020 was genomen.
De rechtbank heeft op 7 oktober 2021 de zaak behandeld. Eiser was vertegenwoordigd door zijn wettelijk vertegenwoordiger, terwijl het zorgkantoor werd vertegenwoordigd door mr. S.A.M. Clijsen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, geboren op 15 oktober [geboortejaar], een 8VG indicatie heeft op basis van de Wlz. Eiser voerde aan dat hij al tien jaar huishoudelijke hulp ontvangt en dat zonder extra vergoeding hij in een instelling geplaatst moet worden.
De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit betrekking heeft op het voor 2020 verleende pgb, en dat er geen procesbelang is bij de beoordeling van het beroep, omdat het pgb per jaar wordt vastgesteld en er geen schade is geleden door eiser. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat er geen voldoende procesbelang is aangetoond. De rechtbank heeft tevens opgemerkt dat het zorgkantoor heeft toegezegd het griffierecht te vergoeden in verband met miscommunicatie.