ECLI:NL:RBZWB:2021:5328

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 21_427
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en procesbelang bij beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die bekend is met verschillende handicaps, en CZ Zorgkantoor B.V. over de herziening van zijn indicatie op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiser had eerder een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen voor huishoudelijke hulp, maar het zorgkantoor heeft deze indicatie herzien en het bezwaar van eiser tegen deze herziening ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het zorgkantoor, dat op 11 december 2020 was genomen.

De rechtbank heeft op 7 oktober 2021 de zaak behandeld. Eiser was vertegenwoordigd door zijn wettelijk vertegenwoordiger, terwijl het zorgkantoor werd vertegenwoordigd door mr. S.A.M. Clijsen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, geboren op 15 oktober [geboortejaar], een 8VG indicatie heeft op basis van de Wlz. Eiser voerde aan dat hij al tien jaar huishoudelijke hulp ontvangt en dat zonder extra vergoeding hij in een instelling geplaatst moet worden.

De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit betrekking heeft op het voor 2020 verleende pgb, en dat er geen procesbelang is bij de beoordeling van het beroep, omdat het pgb per jaar wordt vastgesteld en er geen schade is geleden door eiser. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat er geen voldoende procesbelang is aangetoond. De rechtbank heeft tevens opgemerkt dat het zorgkantoor heeft toegezegd het griffierecht te vergoeden in verband met miscommunicatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/427 WLZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

wettelijk vertegenwoordigd door [naam wettelijk vertegenwoordiger]
en

CZ Zorgkantoor B.V., verweerder (hierna: Zorgkantoor)

Procesverloop

In het besluit van 28 oktober 2020 (primair besluit), verzonden op 29 oktober 2020, heeft het zorgkantoor de indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) van eiser voor 2020 herzien. In het besluit van 11 december 2020 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2021 op zitting in Breda behandeld. Namens eiser was diens wettelijk vertegenwoordiger aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.A.M. Clijsen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser, geboren 15 oktober [geboortejaar], is bekend met een verstandelijke handicap, lichamelijke handicap, een somatische aandoening en een zintuiglijke handicap. Hij is, vanwege zijn beperkingen, geïndiceerd met een 8VG indicatie op basis van de Wlz. Voorafgaand aan de invoering van de Wlz ontving eiser een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor hulp bij het huishouden.
Voor 2019 heeft het zorgkantoor aan eiser voor indicatie 8VG een persoonsgebonden budget toegekend van € 95.088,07. Op basis van overgangsrecht op grond van de Regeling Wlz-indiceerbaren is het pgb voor huishoudelijke hulp opgehoogd met € 7.376,60. In totaal is voor het jaar 2019 € 102.464,67 aan pgb toegekend.
In een brief van 28 juni 2019 heeft het zorgkantoor eiser laten weten dat zijn volledige zorg vanaf 1 januari 2020 onder de Wlz valt. De toepassing van de Regeling Wlz-indiceerbaren komt vanaf 1 januari 2020 voor eiser te vervallen.
In een brief van 9 september 2019 heeft het zorgkantoor eiser laten weten dat zijn budget van 1 januari 2020 tot en met 15 oktober 2020 wordt verhoogd tot het niveau van het huidige pgb, om ervoor te zorgen dat de zorg na 1 januari 2020 toch doorloopt.
In een besluit van 4 december 2019 is aan eiser voor 2020 (voor alle onderdelen van 1 januari tot en met 31 december 2020) een pgb voor indicatie 8VG van € 75.007,00 toegekend. Voor meerzorg is € 21.812,04 toegekend en voor huishoudelijke hulp
€ 7.396,81. In totaal is voor 2020 een pgb van € 104.215,85 toegekend.
Het zorgkantoor heeft eiser in een brief van 27 oktober 2020 laten weten dat de regeling voor ophoging huishoudelijke hulp vanaf 2020 is vervallen. Hierdoor is er een te hoog pgb toegekend. Het zorgkantoor kondigt een nieuwe toekenningsbeschikking aan, waarin de ophoging huishoudelijke hulp tot en met 30 december 2020 loopt. De ophoging huishoudelijke hulp vervalt vanaf 1 januari 2021.
In het primair besluit is vervolgens aan eiser voor 2020 een pgb toegekend met dezelfde bedragen en onderdelen als in de beslissing van 4 december 2019, met dien verstande dat het onderdeel huishoudelijke hulp tot en met 30 december 2020 is toegekend. Het totale pgb-bedrag voor 2020 blijft echter onveranderd € 104.215,85.
Eiser heeft bij monde van zijn wettelijk vertegenwoordiger bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het bezwaar is alleen gericht tegen de stopzetting van het aanvullend budget huishoudelijke hulp per 1 januari 2021. Op 9 december 2020 vond de hoorzitting plaats.
In het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Het Zorgkantoor heeft aan de ongegrondverklaring ten grondslag gelegd dat de regeling voor een extra vergoeding voor huishoudelijke hulp reeds vanaf 2020 niet meer bestaat. Eiser heeft de extra vergoeding over 2020 ten onrechte wel toegekend gekregen. Vanaf 2021 vervalt deze extra vergoeding.
Beroepsgronden eiser
2. Eiser voert in beroep aan, onder verwijzing naar de bezwaargronden, dat de huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden al tien jaar worden verricht door een hulp van eiser. Eiser woont in een (tot zorgwoning omgebouwde) aanbouw bij zijn ouders. Zonder de extra vergoeding voor huishoudelijke hulp zal eiser noodgedwongen in een instelling geplaatst moeten worden.
Heeft eiser procesbelang?
3.1
De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of eiser voldoende procesbelang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit.
3.2
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (verder: CRvB) [1] volgt dat pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van het beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken pgb-periode (zoals hier het geval), tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
3.3
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit betrekking heeft op het voor 2020 verleende pgb, waaronder het aanvullend budget voor huishoudelijke hulp. Tussen partijen is niet in geschil dat over het jaar 2020 het correcte pgb is toegekend. De beroepsgronden zien alleen op de aangekondigde stopzetting van het aanvullende budget voor huishoudelijke hulp met ingang van 2021. De rechtbank ziet hierin onvoldoende aanleiding om procesbelang bij een beoordeling van het bestreden besluit aan te nemen. Daartoe overweegt zij als volgt.
Er is in deze zaak geen sprake van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding. Tijdens de mondelinge behandeling is bevestigd dat er geen sprake is van een terugvordering over het jaar 2020. De rechtbank is ook overigens niet gebleken dat eiser als gevolg van het bestreden besluit schade heeft geleden.
Verder is de rechtbank van oordeel dat een beoordeling van het onderhavige geschil geen rol meer kan spelen voor een toekomstig pgb. Het pgb wordt immers per jaar, in aparte besluitvorming, vastgesteld. Overigens is de rechtbank uit de voorliggende stukken en het ter zitting besprokene gebleken dat eiser over het jaar 2021 - dat buiten de omvang van het onderhavige geding valt - naar verwachting (ook vanaf 15 oktober 2021) volledig zal worden tegemoetgekomen in het gewenste pgb-budget over dat jaar. Van een belang bestaande uit een toekomstige beoordeling, is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Conclusie
4. Het voorgaande betekent dat het beroep van eiser wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden komt de rechtbank daarom niet toe. De rechtbank merkt op dat het Zorgkantoor ter zitting heeft toegezegd om aan eiser het griffierecht te vergoeden in verband met de ontstane miscommunicatie bij de beoordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 22 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld CRvB 12 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2785.