ECLI:NL:RBZWB:2021:5303

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 21_4001 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Participatiewet

Op 18 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker, die de Belgische nationaliteit heeft, en het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren. De zaak betreft de afwijzing van verzoekers aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet. Verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 22 juli 2020, waarin zijn aanvraag om bijstandsuitkering werd afgewezen omdat zijn verblijfsrecht was ingetrokken. Verzoeker heeft in de loop van de procedure meerdere aanvragen en bezwaren ingediend, maar zijn recht op bijstand werd steeds betwist door Orionis, die stelde dat verzoeker geen rechtmatig verblijf in Nederland had. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen recht op bijstandsuitkering heeft, omdat hij niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, evenals het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herhaling van het verzoek rechtvaardigden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4001 PW VV

uitspraak van 18 oktober 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

en

het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 juli 2020 (bestreden besluit) van Orionis inzake de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet.
Verzoeker heeft op 8 september 2021 bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Verzoeker heeft de Belgische nationaliteit en had een duurzaam verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland. Bij besluit van 2 januari 2018 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid/IND het rechtmatig verblijf van verzoeker beëindigd. Op 14 april 2020 heeft verzoeker zich (opnieuw) in Nederland gevestigd.
Op 13 mei 2020 heeft hij bij Orionis een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend.
Bij besluit van 14 mei 2020 heeft Orionis die aanvraag afgewezen, omdat verzoeker geen verblijfsrecht (meer) heeft. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en hangende het bezwaar aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 10 juli 2020 toegewezen en bepaalt dat Orionis aan verzoeker met ingang van 2 juni 2020 voorschotten op een bijstandsuitkering dient te verstrekken naar de voor hem geldende bijstandsnorm. (zaaknummer 20/6752)
Op 22 juli 2020 heeft verzoeker bij de IND een aanvraag tot inschrijving als burger van de Unie ingediend.
Bij besluit van 22 oktober 2020 heeft Orionis verzoekers bezwaar tegen het besluit van
14 mei 2020 deels gegrond verklaard. Orionis kent aan verzoeker met ingang van
22 juli 2020 een bijstandsuitkering toe en vordert de ten onrechte betaalde bijstand over de periode 2 juni tot 22 juli 2020 van verzoeker terug. Verzoeker heeft tegen het besluit van
22 oktober 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank. (zaaknummer 20/9499)
Bij beschikking van 16 november 2020 heeft de IND, naar aanleiding van verzoekers verzoek van 22 juli 2020, vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf als gemeenschaps-onderdaan heeft gehad. Zijn aanvraag tot inschrijving als burger van de Unie wordt afgewezen. Verzoeker heeft geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan en mag niet in Nederland zijn. Hij moet Nederland binnen 4 weken verlaten. Doet hij dat niet dan wordt hij uitgezet. Verzoeker heeft tegen dit besluit van de IND bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 januari 2021 heeft Orionis verzoekers recht op bijstand met ingang van
1 januari 2021 opgeschort, omdat verzoeker bepaalde gevraagde gegevens niet heeft overgelegd.
Bij besluit van 2 februari 2021 heeft Orionis verzoekers bijstandsuitkering met ingang van
1 januari 2021 ingetrokken, omdat hij nog steeds de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. Verzoekers bezwaar tegen dit besluit heeft Orionis met het besluit van
8 april 2021 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. (zaaknummer 21/1773) Hangende het beroep heeft verzoeker aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft de voorzieningenrechter op 18 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard. (zaaknummer 21/1772)
Op 2 februari 2021 heeft verzoeker zich opnieuw bij Orionis gemeld voor een bijstandsuitkering. Bij besluit van 19 februari 2021 heeft Orionis aan verzoeker met ingang van 2 februari 2021 weer een bijstandsuitkering toegekend.
Op 23 maart 2021 heeft de IND aan Orionis meegedeeld dat verzoekers bezwaar tegen de vaststelling dat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft - tegen de beschikking van
16 november 2020 - ongegrond is verklaard. Verzoeker heeft tegen de beschikking van de IND van 23 maart 2021 beroep ingesteld.
Bij besluit van 15 april 2021 heeft Orionis verzoekers bijstandsuitkering met ingang van
23 maart 2021 opgeschort, omdat bepaalde gevraagde gegevens niet zijn overgelegd.
Bij besluit van 23 april 2021 heeft Orionis verzoekers bijstandsuitkering met ingang van
23 maart 2021 ingetrokken en de ten onrechte betaalde uitkering over de periode
23 tot en met 31 maart 2021 ten bedrage van € 211,86 teruggevorderd. Volgens Orionis heeft verzoeker geen recht meer op bijstand, omdat zijn verblijfsrecht is ingetrokken. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 30 juni 2021 heeft de vreemdelingenrechter van de rechtbank Den Haag verzoekers beroep tegen het besluit op bezwaar van de IND van 23 maart 2021 ongegrond verklaard. (zaaknummer 21/2276)
Op 16 juli 2021 heeft verzoeker wederom bij Orionis een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering.
Met het besluit op bezwaar van 25 mei 2021 heeft Orionis het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 23 april 2021 ongegrond verklaard. Orionis stelt dat verzoeker geen recht heeft op een bijstandsuitkering. Verzoeker heeft de Belgische nationaliteit en geen rechtmatig verblijf in Nederland. Door de beschikking van de IND van 23 maart 2021 en omdat er geen rechterlijke uitspraak is waarin wordt gelast dat verzoekers uitzetting achterwege moet blijven, kan hij niet langer worden gelijkgesteld met een Nederlander. Orionis stelt daarom terecht verzoekers bijstandsuitkering met ingang van 23 april 2021 te hebben ingetrokken en de ten onrechte betaalde uitkering te hebben teruggevorderd. Verzoeker heeft tegen het besluit op bezwaar van 25 mei 2021 beroep ingesteld. (zaaknummer 21/3214)
2.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft Orionis verzoekers aanvraag van 16 juli 2021 om een bijstandsuitkering afgewezen, omdat verzoeker niet de Nederlandse nationaliteit heeft en officieel niet langer is toegelaten in Nederland. Verzoeker kan niet worden gelijkgesteld met een Nederlander.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en hangende het bezwaar bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend. Verzoeker heeft eerder met betrekking tot het bestreden besluit en het besluit van 25 mei 2021 aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek op
26 augustus 2021 afgewezen. (zaaknummers 21/3214 en 21/3346)
3.
Verzoek
Verzoeker heeft gesteld dat er in de uitspraak van 26 augustus 2021 twee grote juridische fouten staan. De verwijzing naar het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, IOAW en IOAZ is onjuist. Op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit is verzoeker gelijkgesteld met een Nederlander. Volgens verzoeker is door de IND onjuiste informatie verstrekt. Er zijn twee lopende procedures.
Daarnaast stelt verzoeker dat in de uitspraak ten onrechte vermeld is dat artikel 2 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie is vervallen. Dat artikel is echter niet vervallen en heeft in zijn geval nog steeds gelding. Op grond van dat artikel stelt verzoeker recht te hebben op een bijstandsuitkering. Verzoeker verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2440).
Tot slot stelt verzoeker dat doordat hij bezwaar heeft gemaakt bij de IND, zijn duurzaam verblijfsrecht is gereactiveerd.
4.
Oordeel van de voorzieningenrechter
4.1
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat van verzoeker geen griffierecht is geheven. Verzoeker heeft in de eerdere voorlopige voorzieningenprocedure (zaaknummers 21/3214 en 21/3346) verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Dat verzoek is toen, in de uitspraak van 26 augustus 2021, ingewilligd. De voorzieningenrechter gaat er, gelet op het korte tijdsverloop sindsdien, van uit dat verzoekers financiële situatie thans niet anders is, zodat wordt aangenomen dat hij ook nu niet in staat is tot het betalen van griffierecht.
4.2
Ten aanzien van het verzoekschrift overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Omdat het de voorzieningenrechter niet duidelijk was wat verzoeker met zijn verzoekschrift beoogt – een nieuw verzoek om voorlopige voorziening of correctie van de uitspraak van
26 augustus 2021 – zijn aan verzoeker nadere vragen gesteld. Verzoeker heeft daarop geantwoord dat hij met zijn verzoek wil bereiken dat hij recht op bijstand krijgt, omdat hij daar volgens eigen zeggen recht op heeft. Daarmee is het de voorzieningenrechter echter nog steeds niet duidelijk of verzoeker een nieuw verzoek om voorlopige voorziening doet of correctie van de eerdere uitspraak wenst.
4.3
Voor zover verzoeker correctie wenst:
Op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet geen van deze omstandigheden zich in dit geval voor. Zij ziet dan ook geen aanleiding voor herziening van de uitspraak van
26 augustus 2021.
Ten aanzien van verzoekers stelling dat in die uitspraak ten onrechte is vermeld dat artikel 2 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie (BEU-Verdrag) is vervallen, merkt de voorzieningenrechter op dat in die uitspraak ook artikel 4 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Unie (BU-Verdrag) vermeld is. Daarin is bepaald dat de rechten en plichten voortvloeiend uit Deel 1 en 3 van het BEU-Verdrag onverminderd van kracht zijn, tenzij in het BU-Verdrag anders bepaald. De voorzieningenrechter ziet hierin daarom evenmin aanleiding voor herziening van de uitspraak van 26 augustus 2021. Bovendien zou schrappen van de zinsnede ‘[Vervallen per 01-01-2012]’ in de uitspraak inhoudelijk niets wijzigen aan die uitspraak.
4.4
Voor zover verzoeker een nieuw verzoek om voorlopige voorziening doet:
Volgens vaste rechtspraak is de uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening in beginsel bedoeld om te gelden tot de uitspraak in de bodemprocedure. Een herhaald verzoek om een voorlopige voorziening kan daarom slechts voor toewijzing in aanmerking komen, indien de verzoeker een beroep doet op nieuwe feiten of omstandigheden, die toewijzing van een dergelijk verzoek kunnen rechtvaardigen. Dit is het geval indien sprake is van ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter dan wel van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden. (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 december 2012 (ECLI:NL:CRVB: 2012:BY5481).
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van ernstige onvolkomenheden in de uitspraak van 26 augustus 2021 niet gebleken. Ook is niet gebleken van een belangrijke wijziging in feiten en omstandigheden. Er zijn derhalve geen redenen die het treffen van een voorlopige voorziening nodig maken.
5.
Conclusie
Het (herhaalde) verzoek om een voorlopige voorziening is kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst dat verzoek af. Zij ziet evenmin aanleiding voor correctie van de uitspraak van 26 augustus 2021.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening en het verzoek om herziening van de uitspraak van 26 augustus 2021 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 18 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.