In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De belanghebbende had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 3 mei 2021, waarin zijn beroep ongegrond was verklaard wegens het niet tijdig indienen van het beroepschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift van de belanghebbende, gedateerd op 9 november 2020, op diezelfde dag was ontvangen, maar dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift was overschreden. De rechtbank heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om zijn verzet toe te lichten tijdens een zitting op 30 september 2021.
De belanghebbende heeft aangevoerd dat privéomstandigheden, zoals zijn opname in een slaapkliniek en de ziekte van zijn dochter, hebben bijgedragen aan de termijnoverschrijding. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank heeft benadrukt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift een fatale termijn is, waarvan niet kan worden afgeweken, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die de overschrijding rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de eerdere uitspraak op goede gronden was gedaan en dat het verzet ongegrond is. De rechtbank heeft de belanghebbende in het ongelijk gesteld en de niet-ontvankelijkverklaring van het beroepschrift bevestigd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.