ECLI:NL:RBZWB:2021:5220

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
02-821063-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak uitlokking van diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend; veroordeling voor medeplichtigheid aan hennepteelt

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van hennepteelt en het uitlokken van diefstal met geweld, waarbij de dood van het slachtoffer, [Naam 2], ten gevolge was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de hennepkwekerij van [Naam 2], maar heeft hem vrijgesproken van het medeplegen van hennepteelt. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte niet van zodanig gewicht waren dat er sprake was van medeplegen. Echter, de verdachte heeft wel medeplichtigheid aan de hennepteelt bewezen, omdat hij inlichtingen en middelen heeft verschaft die hebben bijgedragen aan de hennepteelt.

Wat betreft de uitlokking van de diefstal met geweld, heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte een wilsbesluit bij een ander heeft opgewekt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van uitlokking van diefstal met geweld, maar achtte wel medeplichtigheid aan de diefstal met geweld bewezen. De verdachte had [Naam 3] naar Nederland vervoerd, haar verteld over de hennepkwekerij en de locatie aangewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte hiermee behulpzaam was geweest aan de diefstal met geweld, en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op het geweldscomponent.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vier jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de gevolgen van zijn handelen. De rechtbank weegt ook mee dat de verdachte niet eerder voor geweldsfeiten of diefstallen was veroordeeld, en dat de redelijke termijn was overschreden. De vordering tot gevangenneming werd afgewezen, omdat de verdachte al aanzienlijke tijd niet gedetineerd was en het tijdsverloop niet aan hem te wijten was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/821063-17
vonnis van de meervoudige kamer van 14 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1988 te [Geboorteplaats] ,
wonende aan [Adres]
raadsman mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 september 2021, waarbij de officier van justitie, mr. G. Oosterveld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er onder feit 1, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als medeplichtigheid aan hennepteelt. Onder feit 2 komt de verdenking erop neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van uitlokking van het medeplegen van diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als het medeplegen van medeplichtigheid aan het medeplegen van deze diefstal.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Ten aanzien van feit 1 primair baseert de officier van justitie zich op de verklaringen van verdachte en getuige [Naam 1] . Verdachte heeft de kwekerij opgebouwd, regelde een schakelbord en voeding en hij zou de opbrengst delen met [Naam 1] en [Naam 2] . Dit is voldoende om te kunnen spreken van medeplegen.
Ten aanzien van feit 2 primair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat aan de vereisten om te kunnen spreken van strafbare uitlokking is voldaan. Er zijn vier personen veroordeeld voor het medeplegen van gekwalificeerde doodslag. Zonder de informatie en wetenschap van verdachte en medeverdachte [Medeverdachte] omtrent (de locatie van) de hennepkwekerij en het aanwijzen van de woning van [Naam 2] was het feit niet gepleegd. Verdachte heeft samen met medeverdachte [Medeverdachte] gelegenheid, inlichtingen en middelen verschaft waarmee door anderen het feit kon worden gepleegd. Het delict is ook voltooid. Verdachte heeft weliswaar niet het opzet gehad op de (niet ten laste gelegde) dood van [Naam 2] , maar de officier van justitie concludeert dat wel sprake is van opzet op gekwalificeerde diefstal.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1 primair en feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van hetgeen onder feit 1 subsidiair ten laste is gelegd refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1 heeft verdachte een ondersteunende rol gehad bij de kwekerij. De handelingen die door verdachte zijn gepleegd zijn te kwalificeren als medeplichtigheidshandelingen, waardoor van medeplegen geen sprake is.
Ten aanzien van feit 2 primair bevat het dossier onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring van een aantal uitlokkingsmiddelen. Het plan om de kwekerij te rippen is zeer waarschijnlijk ontstaan bij [Naam 3] op het moment dat verdachte aan haar en [Naam 4] vertelde dat hij met een probleem zat. Dat verdachte geld zou hebben aangeboden blijkt enkel uit de verklaring van [Naam 3] . Daarnaast blijkt niet dat verdachte tegen [Naam 3] heeft gezegd dat hij werk voor haar had waarmee ze geld kon verdienen. De door verdachte verschafte gelegenheid, middelen of inlichtingen die wel bewezen kunnen worden, kunnen niet beschouwd worden als uitlokkingsmiddelen. Indien de rechtbank anders hierover oordeelt moet verdachte alsnog worden vrijgesproken, omdat [Naam 3] een ander feit heeft begaan dan waartoe zij is uitgelokt. De uitlokking zou dan hebben gezien op het polshoogte nemen bij de kwekerij en niet op het rippen ervan. Ook ontbreekt het opzet van verdachte op een diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbend. Ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde is de verdediging van mening dat het opzet van verdachte niet zag op hetgeen hem ten laste is gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende.
In de nacht van 19 op 20 maart 2017 heeft in de woning aan [Straatnaam] een ernstig geweldsincident plaatsgevonden. De hennepkwekerij die zich in deze woning bevond is hierbij geript. In de woning werd het levenloze lichaam van de bewoner, [Naam 2] , gevonden. In het onderzoek genaamd Pamplona zijn door de rechtbank vier verdachten, waaronder [Naam 3] , veroordeeld tot forse celstraffen voor het medeplegen van gekwalificeerde doodslag. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is wat de rol van verdachte met betrekking tot de hennepkwekerij was en of verdachte ook op enige wijze betrokken is geweest bij de diefstal met geweld waarbij [Naam 2] om het leven is gekomen.
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de hennepkwekerij van [Naam 2] . Verdachte ontkent dit ook niet. Deze betrokkenheid bestond uit het geven van advies omtrent de potgrond en het vervangen van het schakelbord. De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen een bijdrage hebben geleverd aan de hennepteelt. Deze bijdrage was echter niet van een dusdanig groot intellectueel en/of materieel gewicht dat hierdoor sprake is van medeplegen. Hierbij overweegt de rechtbank dat de hennepkwekerij al geruime tijd actief was en verdachte pas is ingevlogen toen bleek dat een eerdere oogst tegenviel. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
De rechtbank is wel van oordeel dat de handelingen die door verdachte zijn gepleegd kunnen worden gekwalificeerd als medeplichtigheidshandelingen. Hij heeft inlichtingen en middelen verschaft die hebben bijgedragen aan de hennepteelt. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde.
Feit 2
Wetenschap kwekerij
De rechtbank heeft onder feit 1 vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de hennepkwekerij en zelfs betrokken is geweest bij de teelt. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat hij de werkzaamheden heeft verricht toen de hennepkwekerij zich nog in de beginfase van de kweekcyclus bevond en de plantjes dus nog klein waren. Naar eigen zeggen had verdachte ervaring met hennepkwekerijen. Op basis van de verklaring van verdachte gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte op de hoogte was van de kweekcyclus en dat hij wist wanneer de hennep oogstrijp was.
Reisbewegingen
Op basis van de verklaringen van verdachte en [Naam 3] , camerabeelden, historische verkeersgegevens en zendmastgegevens van de plaats delict tussen 18 maart 2017 om 18.30 uur en 20 maart 2017 om 02:00 uur, kunnen de reisbewegingen en contacten van verdachte voorafgaand aan de diefstal met geweld in kaart worden gebracht.
Van België naar Nederland
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij samen met zijn vriendin [Medeverdachte] en [Naam 3] , een van de veroordeelden in onderzoek Pamplona, vanuit België naar Nederland is gereden. Ook [Naam 3] heeft bij de politie verklaard dat zij door verdachte en [Medeverdachte] in België is opgehaald en naar Nederland is gereden. Deze verklaringen komen overeen met het beeld dat de historische verkeersgegevens van [Medeverdachte] schetsen. Uit deze gegevens volgt dat zij in de avond van 18 maart 2017 vanuit Brussel naar Bergen op Zoom is gegaan, de woonplaats van verdachte. De rechtbank gaat er op grond van vorengaande dan ook vanuit dat verdachte op deze avond van 18 maart 2017, samen met medeverdachte [Medeverdachte] en [Naam 3] , vanuit België naar Nederland is gereden.
Aanwezigheid bij de plaats delict
Verdachte heeft ter zitting ontkend dat hij op verschillende momenten op 18 maart 2017 en in de nacht van 18 maart op 19 maart 2017 in Rilland is geweest en heeft verklaard dat hij die hele nacht thuis lag te slapen. Deze verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen namelijk worden vastgesteld dat verdachte op 18 maart 2017 rond middernacht in zijn Peugeot door [Straatnaam] is gereden. Dit volgt onder meer uit de verklaring van [Naam 3] . Zij heeft verklaard dat zij met verdachte langs de woning van [Naam 2] is gereden. Deze verklaring wordt ondersteund door de camerabeelden in de buurt van de plaats delict. Uit de camerabeelden blijkt dat op 18 maart 2017 rond middernacht een Peugeot 206 met een kapot rechter remlicht langzaam door [Straatnaam] rijdt. Op de beelden van [naam 5] van 19 maart 2017 is te zien dat het rechter remlicht van de Peugeot 206 van [Verdachte] kapot is. Voorts blijkt uit de historische verkeersgegevens dat de telefoon van [Naam 3] op 18 maart 2017 om 23:57 uur en 19 maart om 00:07 uur een zendmast in Rilland aanstraalt. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte op dat moment samen met [Naam 3] in Rilland was. De raadsman heeft ter zitting betoogd dat de uitdraaien van de camerabeelden onduidelijk zijn. Voor zover de raadsman hiermee heeft bedoeld dat het proces-verbaal omtrent deze camerabeelden van het bewijs moet worden uitgesloten, verwerpt de rechtbank dit verweer. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de verbalisanten, die de camerabeelden hebben gezien en beschreven, een onjuist proces-verbaal hebben opgesteld.
Voorts blijkt uit historische verkeersgegevens dat het telefoonnummer van verdachte in de nacht nadat hij met [Naam 3] en [Medeverdachte] naar Nederland is gereden, op 19 maart 2017 om 04:03 uur, een zendmast in Rilland aanstraalt. Opvallend is dat de telefoon van [Naam 3] een minuut eerder dezelfde mast aanstraalt. Daarnaast blijkt uit de camerabeelden dat verdachte in die nacht weer in de straat waar [Naam 2] woonde is geweest. Op de camerabeelden van 19 maart 2017 om 04:06:59 uur is te zien dat er een Peugeot 206, met een defect rechter remlicht, uit de richting van de Valckenisseweg door [Straatnaam] rijdt. Dit was slechts een kleine vier minuten nadat de telefoon van verdachte de zendmast in Rilland aanstraalde. Zoals hiervoor door de rechtbank opgemerkt is op de beelden van [naam 5] van 19 maart 2017 te zien dat het rechter remlicht van de Peugeot 206 van verdachte kapot is. Daarbij komt dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat alleen hijzelf van zijn telefoon gebruik maakte.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte en [Naam 3] zowel op 18 maart 2017 rond middernacht als in de nacht van 18 op 19 maart 2017 tegelijk in Rilland zijn geweest en zij samen door de straat waarin [Naam 2] woonde zijn gereden. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte op dit punt terzijde.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 19 maart 2017 overdag in Rilland is geweest.
Deze verklaring wordt ondersteund door de camerabeelden, waarop zijn voertuig is waar te nemen. Verdachte wordt ook herkend als bestuurder van dit voertuig. Op de camerabeelden is te zien dat [Naam 3] en [Medeverdachte] op enig moment uit de auto van verdachte stappen en bij twee mannen in een Opel Vectra instappen. Verdachte blijft in zijn auto zitten terwijl de Opel wegrijdt. Enkele momenten later rijdt deze Opel Vectra meerdere keren door [Straatnaam] en weer enige tijd later wordt waargenomen dat verdachte zelf ook in de Opel Vectra stapt, waarna op de camerabeelden te zien is dat deze auto wederom [Straatnaam] inrijdt. Dit gebeurt allemaal op de avond van de dood van [Naam 2] .
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast komen te staan dat verdachte in de dagen voor de dood van [Naam 2] op meerdere momenten in de buurt van de plaats delict is geweest.
Tussenconclusie
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die [Naam 3] heeft verteld dat zich een oogstrijpe kwekerij in de woning bevond en haar de locatie van de hennepkwekerij heeft aangewezen. Verdachte wist van de aanwezigheid van de kwekerij en wanneer deze oogstrijp was.
De rechtbank acht het onaannemelijk dat [Naam 3] haar wetenschap van iemand anders dan verdachte heeft gekregen. Verdachte was namelijk, van alle betrokkenen, de enige met wetenschap van de hennepkwekerij en hij was degene die de dagen voor de rip, ook als enige van al deze betrokkenen, contact had met [Naam 3] . Uit het dossier volgt niet dat andere personen wetenschap hadden van de kwekerij en van het moment waarop deze oogstrijp was. Daar komt bij dat de rechtbank het onaannemelijk acht dat de informatie van een ander dan verdachte komt, omdat het vervolgens verdachte is die met [Naam 3] op verschillende momenten naar de woning van [Naam 2] rijdt. Het verweer van de raadsman dat [Naam 3] tijdens een gesprek tussen verdachte en een ander zou kunnen hebben opgevangen dat zich in de woning een hennepkwekerij bevond, vindt geen steun in de bewijsmiddelen. De rechtbank verwerpt dit verweer.
De rechtbank stelt ook vast dat het niet anders kan dan dat verdachte de locatie van de hennepkwekerij aan [Naam 3] heeft aangewezen. Verdachte heeft geen enkele aannemelijke verklaring afgelegd over waarom hij rondom de dag van de diefstal zo vaak in de buurt van de woning van [Naam 2] is geweest. Verdachte had geen enkele reden anders dan het aanwijzen van de kwekerij om in Rilland te zijn en de diefstal met geweld heeft vlak nadat verdachte meerdere keren met [Naam 3] in Rilland is geweest plaatsgevonden. Bovendien duidt het feit dat hij samen met [Naam 3] in het holst van de nacht naar de woning ging erop dat zij niet wilden worden opgemerkt. Dit is gedrag past bij het voornemen om een rip te plegen. Naar het oordeel van de rechtbank is het dan ook geen toeval dat [Naam 3] de dag nadat zij met verdachte meerdere keren in de straat van [Naam 2] is geweest betrokken is geweest bij deze diefstal met geweld; er was sprake van verkenningstochten. Dat er sprake was van een of meerdere verkenningstochten wordt ondersteund door de verklaring van [Naam 3] . Zij heeft bij de politie verklaard dat zij tweemaal met verdachte langs de woning van [Naam 2] is gereden.
Vorenstaande levert naar het oordeel van de rechtbank niet alleen wettig, maar ook overtuigend bewijs op voor de vaststelling dat verdachte samen met [Naam 3] en [Medeverdachte] van België naar Nederland is gereden, tegen [Naam 3] heeft gezegd dat zich in de woning van [Naam 2] een oogstrijpe hennepkwekerij bevond en dat hij haar de locatie van deze hennepkwekerij heeft aangewezen.
Uitlokking
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe de handelingen van verdachte moeten worden gekwalificeerd.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank niet van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van uitlokking van het medeplegen van diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbend. Op basis van de bewijsmiddelen is onvoldoende vast komen te staan dat verdachte met zijn handelen een wilsbesluit bij een ander heeft opgewekt. De rechtbank komt mede tot dit oordeel, omdat niet vast is komen te staan wat er precies door verdachte tegen [Naam 3] is gezegd. Ook volgt uit de bewijsmiddelen niet of het plan om daadwerkelijk tot de diefstal over te gaan van verdachte komt of dat hij alleen heeft medegedeeld dat zich een oogstrijpe kweek in de hennepkwekerij in de woning bevond en de woning heeft aangewezen. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook niet worden vastgesteld dat verdachte een geldbedrag in het vooruitzicht heeft gesteld, of haar werk heeft aangeboden. Dit blijkt enkel uit de verklaring van [Naam 3] en deze verklaring wordt op deze punten niet ondersteund door andere, objectieve bewijsmiddelen.
De rechtbank gaat ervan uit dat zowel verdachte als [Naam 3] het plan hebben opgevat om [Naam 2] te rippen. Uit het dossier volgt echter niet wie het initiële plan heeft gehad en op welke wijze en door wie dit plan verder vorm heeft gekregen. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 primair tenlastegelegde.
Medeplichtigheid
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het medeplegen van diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend.
Door het vervoeren van [Naam 3] naar Nederland, het vertellen dat zich een oogstrijpe kwekerij in de woning van [Naam 2] bevond en het aanwijzen van de locatie van kwekerij heeft verdachte inlichtingen en gelegenheid verschaft. Hiermee is verdachte behulpzaam geweest aan het plegen van de diefstal met geweld en heeft het feit kunnen plaatsvinden. De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat er ook sprake is van dubbel opzet. De handelingen van verdachte zijn naar uiterlijke verschijningsvorm maar op een ding gericht; het willen rippen van de hennepkwekerij in de woning van [Naam 2] . Er was dan ook sprake van opzet op de diefstal.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte ook voorwaardelijk opzet gehad op het geweldscomponent. De diefstal is midden in de nacht gepleegd, in een woning. Je kunt verwachten dat de bewoner, in dit geval [Naam 2] , dan thuis is en er een confrontatie zou plaatsvinden. De kans dat er ten minste geweld zou worden gebruikt dat gericht zou zijn op het in bedwang houden van [Naam 2] is dan ook aanmerkelijk. Daarbij moet verdachte zich ook bewust zijn geweest van deze kans. Zelfs als de diefstal niet in de nacht wordt gepleegd mag je verwachten dat er bij een diefstal van hennep uit een woning, reeds gelet op de aard van het te stelen goed, sprake is van, al dan niet licht, geweld. Dit heeft verdachte echter niet belet de medeplichtigheidshandelingen te verrichten. Verdachte heeft deze kans gezien zijn handelingen bewust aanvaard en heeft hiermee voorwaardelijk opzet gehad op het gebruik van geweld.
De rechtbank kan niet vaststellen dat er een nauwe en bewuste samenwerking heeft plaatsgevonden tussen verdachte en medeverdachte [Medeverdachte] . Van het medeplegen van medeplichtigheid is dan ook geen sprake. Wel is verdachte schuldig aan medeplichtigheid aan het medeplegen van de diefstal. De rechtbank heeft immers in onderzoek Pamplona vastgesteld dat er sprake is geweest van medeplegen van het feit.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het medeplegen van de diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 subsidiair
[Naam 2] en [Naam 1] omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 maart 2017 te Rilland, gemeente Reimerswaal, met elkaar, opzettelijk hebben geteeld en bereid en bewerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben gehad, in een pand aan [Straatnaam] , een groot aantal hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte omstreeks 01 januari 2017 t/m 19 maart 2017 te Rilland, gemeente Reimerswaal, meermalen, telkens opzettelijk middelen en inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest, door advies te geven omtrent de potgrond en het schakelbord te vervangen;
en
Feit 2 subsidiar
[Naam 3] en [Naam 6] en [Naam 7] en [Naam 8] op 19 maart 2017 te Rilland, gemeente Reimerswaal, tezamen en in vereniging, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen een hoeveelheid hennepplanten, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam 2] , welke diefstal werd vergezeld van geweld, de dood ten gevolge hebbende, tegen [Naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat die [Naam 3] en [Naam 6] en [Naam 7] en [Naam 8] uitwendig inwerkend geweld op die [Naam 2] hebben toegepast en de handen en voeten van die [Naam 2] hebben vastgemaakt en die voornoemde [Naam 2] een prop plastic in de mond hebben gestopt en vervolgens de mond van die [Naam 2] hebben afgeplakt en ingesnoerd, tot het plegen van welk misdrijf verdachte, op meer tijdstipppen omstreeks de periode van 17 maart 2017 tot en met 19 maart 2017 te België en Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen
heeft verschaft door
- die [Naam 3] in België op te halen en naar Nederland te vervoeren en
- aan die [Naam 3] te melden dat er een oogstrijpe hennepkwekerij in de woning van die [Naam 2] aanwezig was en
- de woning van [Naam 2] aan [Naam 3] aan te wijzen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen voor het medeplegen van uitlokking van diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank indien zij tot een bewezenverklaring van enig feit komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het medeplegen van diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend. Verdachte heeft aan [Naam 3] verteld dat er zich een oogstrijpe hennepkwekerij in de woning van [Naam 2] bevond en heeft [Naam 3] van België naar Nederland gereden om vervolgens op verkenning te gaan, waarbij hij de woning waarin de kwekerij zich bevond heeft aangewezen. Het doelwit van de diefstal was de hennepkwekerij waaraan verdachte zelf heeft meegewerkt door het adviseren over de potgrond en het vervangen van een schakelbord. Hiermee heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan hennepkweek.
Op de avond van de diefstal zijn vier personen de woning van [Naam 2] binnen gegaan om de hennep te stelen. De veroordeelden hebben zich echter niet beperkt tot diefstal van de hennep. Door hen is op nietsontziende wijze geweld toegepast. [Naam 2] is geslagen, gekneveld, er is een prop plastic in zijn mond gestopt en zijn mond is afgeplakt. Ten gevolge van dit geweld is [Naam 2] komen te overlijden. De gevolgen van het handelen van verdachte zijn dan ook immens.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ten aanzien van een woningoverval. Het uitgangspunt voor dit feit, zonder daarbij rekening te houden met strafverzwarende en -verminderende factoren, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar. De rechtbank heeft ook aansluiting gezocht bij de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. De aard en ernst van de medeplichtigheid aan het medeplegen van de diefstal met geweld rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het strafblad van verdachte. Verdachte is eerder veroordeeld ter zake van de Opiumwet, maar is niet eerder veroordeeld voor geweldsfeiten of diefstallen. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
De rechtbank rekent verdachte het feit dat er een dodelijk slachtoffer is gevallen sterk aan. Verdachte heeft zelf weliswaar niet fysiek deelgenomen aan de diefstal met geweld, maar de rol die hij heeft gespeeld is van onmiskenbaar groot belang geweest. Zonder de door verdachte aan [Naam 3] verstrekte informatie met betrekking tot de oogstrijpe kwekerij, het vervoer naar Nederland en het aanwijzen van de woning waarin de kwekerij zich bevond had de diefstal niet kunnen plaatsvinden en had [Naam 2] zeer waarschijnlijk nog geleefd. De rol van verdachte is dan ook van sterk faciliterende waarde geweest.
Als strafverzwarende omstandigheid merkt de rechtbank ook aan dat de diefstal door meerdere personen is gepleegd. Bovendien vond het feit plaats in de woning van het slachtoffer. Ook draagt een feit als dit een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt het gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving teweeg. Gelet op de aard en ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder het feit is verricht acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaar passend en geboden.
Hoewel de handelingen van verdachte hebben bijgedragen aan de dood van [Naam 2] , gaat de rechtbank er wel vanuit dat het niet zijn bedoeling is geweest dat er zwaar geweld zou worden toegepast en [Naam 2] bij de diefstal zou komen te overlijden. Het opzet van verdachte heeft dan ook niet gezien op de dood van [Naam 2] De rechtbank weegt dit bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf in strafverminderende zin mee.
De rechtbank houdt er in strafverminderende zin ook rekening mee dat de redelijke termijn is geschonden. Tussen het eerste verhoor en de uitspraak zit iets meer dan vier jaar, wat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met iets meer dan twee jaar.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het medeplegen van uitlokking van diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend.
Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid van het medeplegen van deze diefstal, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf aan de bewezenverklaring voor de medeplichtigheid aan de hennepteelt slechts in lichte mate gewicht toegekend.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank ziet, mede gelet op het feit dat verdachte al aanzienlijke tijd niet gedetineerd zit en het ruime tijdsverloop dat niet aan verdachte te wijten valt, geen aanleiding de vordering gevangenneming toe te wijzen. De vordering tot gevangenneming zal dan ook worden afgewezen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 48, 49, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2 subsidiair:medeplichtigheid aan het medeplegen van diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vier jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering gevangenneming
- wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 oktober 2021.
Mr. Van de Wetering is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.