In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan op het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 3 mei 2021, waarbij zijn beroepen niet-ontvankelijk waren verklaard wegens het niet tijdig indienen van het beroepschrift. De belanghebbende had verzet aangetekend op 10 juni 2021, na de niet-ontvankelijkverklaring. Tijdens de zitting op 30 september 2021 is de belanghebbende niet verschenen, en het onderzoek is gesloten.
De rechtbank heeft de feiten en gronden van het verzet beoordeeld. De belanghebbende stelde dat zijn beroepschrift, gedateerd op 9 november 2020, te laat was ingediend, maar dat dit slechts enkele dagen overschreden was. Hij voerde aan dat zijn gezondheidsproblemen en geheugenverlies hem belemmerden om tijdig beroep in te stellen. De rechtbank oordeelde echter dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift, die zes weken bedraagt, strikt is en dat de omstandigheden van de belanghebbende niet voldoende waren om te concluderen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was.
De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak terecht was en dat het verzet ongegrond was. De belanghebbende had niet aangetoond dat hij redelijkerwijs niet in verzuim was geweest. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en gaf aan dat de argumenten van de belanghebbende inzake het inhoudelijke geschil met de inspecteur niet meer aan de orde konden komen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.