ECLI:NL:RBZWB:2021:5201

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9068
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA vervolguitkering

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 9 september 2020, waarin hem een WGA-vervolguitkering werd toegekend. Eiser, die als internationaal vrachtwagenchauffeur heeft gewerkt, is sinds 2013 arbeidsongeschikt door diverse medische klachten. Na een eerdere loongerelateerde WIA-uitkering, die in 2017 eindigde, ontving hij een loonaanvullingsuitkering. Eiser heeft zich in 2017 opnieuw arbeidsongeschikt gemeld, wat leidde tot een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid door het UWV. In 2019 werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 58,87% en in 2020 werd hem een WGA-vervolguitkering toegekend, die hij betwistte.

De rechtbank heeft op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan. Eiser voerde aan dat het medisch onderzoek van het UWV onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen onjuist waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling voldoende was onderbouwd. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat de FML van 10 mei 2019 de beperkingen van eiser correct weergaf. Eiser had geen overtuigende medische informatie overgelegd die de conclusies van het UWV kon weerleggen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een IVA-uitkering en de WGA-vervolguitkering terecht was toegekend. De rechtbank oordeelde dat de functies die aan eiser waren voorgelegd passend waren en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9068 WIA

uitspraak van 26 oktober 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 september 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een vervolguitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 14 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam vertegenwoordiger eiser] . Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B.A. van Grinsven.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als internationaal vrachtwagenchauffeur. Voor dat werk is hij op 28 mei 2013 uitgevallen vanwege pijnaanvallen, een kraakbeenaandoening en het Syndroom van Tietze.
Bij besluit van 16 maart 2015 heeft het UWV aan eiser met ingang van 12 mei 2015 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Deze uitkering is met ingang van 2 juli 2017 beëindigd in verband met het bereiken van de maximumduur. Eiser is met ingang van 2 juli 2017 in aanmerking gebracht voor een loonaanvullingsuitkering.
Op 29 augustus 2017 heeft eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Dit heeft geleid tot een herbeoordeling. Bij besluit van 2 maart 2018 heeft het UWV eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 5 augustus 2017 vastgesteld op 58,87%. Voorts is eiser daarbij gemeld dat, als zijn situatie niet wijzigt, hij tot en met 31 maart 2020 een WGA-loonaanvullingsuitkering (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) zal ontvangen. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
In 2019 is eiser herbeoordeeld voor de WIA, nadat hij zich op 6 juli 2018 toegenomen arbeidsongeschikt had gemeld per 2 mei 2018. In dat kader heeft de verzekeringsarts een rapportage van 17 mei 2019 en een FML van 10 mei 2019 opgesteld. De conclusie was, kort gezegd, dat de FML ongewijzigd was ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling uit 2018. De FML werd daarom opnieuw gedateerd en vastgesteld.
Eiser is met ingang van 26 oktober 2017 gaan werken als vrachtwagenchauffeur tanktransport/voorlader. Op 31 mei 2018 is hij voor deze werkzaamheden uitgevallen in verband met pijnklachten op de borst en sufheid als gevolg van medicatie.
Bij besluit van 6 juni 2018 heeft het UWV aan eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend per 31 mei 2018.
In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft een medisch arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 17 oktober 2019 heeft het UWV deze ZW-uitkering met ingang van 18 november 2019 beëindigd, omdat uit dit onderzoek is gebleken dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is voor de ZW. Een tegen dit besluit gemaakt bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 18 maart 2020 ongegrond verklaard en vervolgens is een daartegen ingesteld beroep bij uitspraak van 19 november 2020 door deze rechtbank ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBZWB:2020:5785).
Bij besluit van eveneens 17 oktober 2019 heeft het UWV eiser medegedeeld dat hij per 2 oktober 2019 voor 56,10% arbeidsongeschikt is.
Het UWV heeft eiser, zoals is aangekondigd in het besluit van 2 maart 2018, bij besluit van 5 maart 2020 (primair besluit) medegedeeld dat aan hem per 1 april 2020 een WGA-vervolguitkering wordt toegekend.
Tegen het primaire besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht heeft besloten dat eiser per 1 april 2020 recht heeft op een WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Op grond van artikel 60, eerste lid, van de WIA bestaat de WGA-uitkering, indien de duur
van de loongerelateerde uitkering van deze uitkering is verstreken of als gevolg van artikel
54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen
verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie
op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
Op grond van artikel 62, eerste lid, in verbinding met artikel 61, zesde lid, van de WIA
hangt de hoogte van de WGA-vervolguitkering af van de mate van arbeidsongeschiktheid.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar & beroep (b&b) van het UWV. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 mei 2019.
4.1
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het eigen uitgevoerde onderzoek van de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig is geweest en dat zijn beperkingen onjuist zijn vastgesteld in de FML. Er is ten onrechte geen medische informatie bij de behandelend sector opgevraagd. Voorts heeft eiser gesteld dat hij wel bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 17 oktober 2019 inzake de vaststelling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft eiser medische informatie overgelegd, onder meer met betrekking tot zijn slaapapneu. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Nu aan het bestreden besluit dezelfde medische beoordeling ten grondslag ligt als in de uitspraak van deze rechtbank van 19 november 2020 verwijst zij naar de overwegingen onder 5.3 in die uitspraak. In aanvulling daarop overweegt zij dat eiser ook in deze procedure geen medische informatie heeft overgelegd die aanleiding geeft om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De foto van de AirSense10, de afsprakenkaart en de folder van het Pijncentrum Bravis bevatten slechts informatie van algemene aard en zeggen derhalve niets over de belastbaarheid en beperkingen van eiser. Voor de overgelegde uitslag van de gehoortest geldt dat deze dateert van 25 januari 2021 en aldus van ruim na de datum in geding . Bovendien ontbreekt een nadere toelichting op die uitslag van een arts of andere deskundige. Verder merkt de rechtbank op dat de omstandigheid dat de artsen van het UWV de door eiser ervaren beperkingen op een andere manier hebben gewogen dan zoals hij die ervaart, niet maakt dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank door de verzekeringsartsen afdoende rekening gehouden.
Niet gebleken is dat in de FML van 10 mei 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en monteur printplaten (Sbc-code 267051).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 16 oktober 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers stelling dat de belasting in die functies zijn belastbaarheid overschrijdt, komt voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals hiervoor geoordeeld acht de rechtbank die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 56,10%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Het vorenstaande houdt tevens in dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering, nu hij niet voldoet aan de daarvoor gestelde eis van een mate van arbeidsongeschiktheid van minstens 80%.
7.
Conclusie
Door de arbeidsdeskundige is de verdiencapaciteit van eiser op € 2.101,52 vastgesteld. Eiser heeft hier geen gronden tegen aangevoerd.
Nu eiser evenmin heeft betwist dat hij minder dan de helft van voornoemd bedrag verdient, heeft het UWV naar het oordeel van de rechtbank eiser terecht per 1 april 2020 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 26 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.