ECLI:NL:RBZWB:2021:5198

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8046
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 22 juli 2020, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. Na een wijziging van het besluit op 14 juli 2021, waarbij het UWV alsnog een WIA-uitkering toekende met terugwerkende kracht tot 9 december 2019, trok verzoeker zijn beroep in. Hij verzocht de rechtbank om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten.

De rechtbank overwoog dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten als het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeerde dat het UWV aan verzoeker was tegemoetgekomen en besloot het UWV te veroordelen in de proceskosten die verzoeker had gemaakt. De kosten voor rechtsbijstand werden vastgesteld op € 748,- en de kosten voor een deskundige op € 442,33, wat resulteerde in een totale vergoeding van € 1.190,33.

Daarnaast werd opgemerkt dat het griffierecht, volgens artikel 8:41 van de Awb, door het bestuursorgaan moet worden vergoed. Verzoeker kan hiervoor een verzoek indienen bij het UWV. De rechtbank wees erop dat kosten voor administratieve ondersteuning niet voor vergoeding in aanmerking komen, zoals bevestigd door een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8046 WIA
uitspraak van 20 oktober 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

gemachtigde: mr. M.A. van der Heijden,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 juli 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering om aan hem een uitkering toe te kennen op grond van Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
In een besluit van 14 juli 2021 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd en aan verzoeker alsnog een WIA-uitkering toegekend met ingang van 9 december 2019.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft bij brief van 23 juli 2021 gebruik gemaakt van de gelegenheid om hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, als het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 14 juli 2021 dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
3. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).
4. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken, geldt voor een deskundige een te vergoeden uurtarief van maximaal € 134,04 plus BTW. Verzoeker heeft een factuur overgelegd van een door hem ingeschakelde deskundige, waaruit blijkt dat deze 3,3 uur heeft besteed aan zijn advies. De rechtbank zal de kosten van verzoeker voor de inschakeling van een deskundige daarom vaststellen op een bedrag van € 442,33.
Het UWV wordt gevolgd in zijn standpunt dat afzonderlijk gedeclareerde uren besteed aan administratieve of secretariële ondersteuning niet voor vergoeding in aanmerking komen, waarbij de rechtbank wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 november 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2897). De door de deskundige opgevoerde kosten op dit punt hoeft het UWV daarom niet te vergoeden.
5. De door verzoeker gevraagde reiskostenvergoeding wordt afgewezen, omdat het beroep niet is behandeld op een zitting. Verzoeker heeft zijn beroep ingetrokken voor de zittingsdatum van 20 juli 2021.
6. Gezien het voorgaande wordt de totale vergoeding van verzoekers proceskosten gesteld op een bedrag van € 1.190,33.
7. Met betrekking tot het griffierecht overweegt de rechtbank het volgende. Het betaalde griffierecht dient ingevolge artikel 8:41, lid 7, van de Awb te worden vergoed door het betreffende bestuursorgaan. Verzoeker kan zich daarom met een verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht tot het UWV wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in verzoekers proceskosten tot een bedrag van € 1.190,33,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.I.P. Buteijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.