ECLI:NL:RBZWB:2021:5176

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
02-688003-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van uitlokking van diefstal met geweld, dood ten gevolge hebbend

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1986, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van uitlokking van diefstal met geweld, wat resulteerde in de dood van de bewoner van een hennepkwekerij. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 30 september 2021, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door haar raadsman. De officier van justitie stelde dat de verdachte betrokken was bij de voorbereiding van de diefstal, maar de verdediging betwistte dit en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de nacht van 19 op 20 maart 2017 een ernstig geweldsincident heeft plaatsgevonden in de woning van de overleden bewoner, waarbij de hennepkwekerij werd geript. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte aanwezig was bij de voorbereidingen, er onvoldoende bewijs was dat zij op de hoogte was van de hennepkwekerij of dat zij handelingen had verricht die als uitlokking of medeplichtigheid konden worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij het feit had begaan en sprak haar vrij.

De beslissing van de rechtbank was dus een vrijspraak van het tenlastegelegde feit, waarbij de rechtbank benadrukte dat de enkele aanwezigheid van de verdachte bij de voorbereidingen niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/688003-19
vonnis van de meervoudige kamer van 14 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres 1]
raadsvrouw mr. H.A.F.C. Tack, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 september 2021. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman mr. A.D. Kloosterman, waarnemend voor zijn kantoorgenote mr. Tack. De officier van justitie, mr. G. Oosterveld, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van uitlokking van het medeplegen van diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als het medeplegen van medeplichtigheid aan het medeplegen van deze diefstal.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft gepleegd. De enige van wie [naam 1] haar informatie heeft kunnen krijgen waren medeverdachte [medeverdachte] of verdachte. Verdachte heeft [naam 1] samen met medeverdachte [medeverdachte] van België naar Nederland gebracht en verdachte en [medeverdachte] hebben haar de woning van [naam 2] laten zien. Verdachte heeft samen met [naam 1] de dag erna, dus de dag van de diefstal, nog een verkenning bij de woning van [naam 2] gedaan en zij heeft [naam 1] na de diefstal veelvuldig gebeld. Dit alles maakt dat er sprake is van het medeplegen van uitlokking van de diefstal met geweld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van enig feit kan komen. Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor de bewezenverklaring van uitlokkingsmiddelen. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft. Er is op geen enkel moment in de aanwezigheid van verdachte gesproken over de planning van een diefstal, al dan niet met geweld, van hennep uit de woning van [naam 2] . Verdachte ontkent dat er een gesprek is geweest in de auto waarbij medeverdachte [medeverdachte] aan [naam 1] heeft gevraagd of zij mensen kende die een klus voor hem wilden uitvoeren en zij is enkel uit nieuwsgierigheid meegereisd naar de woning van [naam 2] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende.
In de nacht van 19 op 20 maart 2017 heeft in de woning aan de [adres 2] een ernstig geweldsincident plaatsgevonden. De hennepkwekerij die zich in deze woning bevond is hierbij geript. In de woning werd het levenloze lichaam van de bewoner, [naam 2] , gevonden. In het onderzoek genaamd Pamplona zijn door de rechtbank reeds vier verdachten, waaronder [naam 1] , veroordeeld tot forse celstraffen voor het medeplegen van gekwalificeerde doodslag. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte ook op enige wijze betrokken is geweest bij de diefstal met geweld waarbij [naam 2] om het leven is gekomen.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen met [naam 1] op 18 maart 2017 van België naar Nederland zijn gereden. Op basis van de verkeers- en locatiegegevens die door de politie zijn opgevraagd kan een beeld worden geschetst van de reisbewegingen die verdachte de dag voor de dood van [naam 2] heeft gemaakt. Op 19 maart 2021 om 4:15 straalt haar telefoon aan in Hoogerheide. Opvallend is dat slechts dertien minuten hiervoor, om 4:02 uur, de telefoon van [naam 1] een zendmast in Rilland heeft aangestraald en dat de telefoon van [medeverdachte] op nagenoeg hetzelfde tijdstip, namelijk om 4.03 uur, dezelfde zendmast in Rilland aanstraalde. Hoogerheide ligt tussen Rilland en Bergen op Zoom, de woonplaats van [medeverdachte] , in en volgens ‘’Google maps’’ duurt het ongeveer dertien minuten om van Rilland naar Hoogerheide te rijden. De rechtbank heeft dan ook het sterke vermoeden dat verdachte die nacht samen met [medeverdachte] en [naam 1] naar Rilland is gereden, waarna zij samen weer naar de woning van [medeverdachte] zijn gegaan.
Voorts is op camerabeelden in de omgeving van de woning van [naam 2] te zien dat verdachte op 19 maart 2017, de avond van de dood van [naam 2] , samen met [naam 1] en twee andere mannen in een Opel Vectra is gestapt, waarna zij meerdere keren door de straat waarin [naam 2] woonde zijn gereden. Na de diefstal waarbij [naam 2] is komen te overlijden heeft verdachte ook veelvuldig telefonisch contact gehad met [naam 1] .
De rechtbank stelt op basis van het vorenstaande vast dat verdachte aanwezig is geweest bij de voorbereiding op dan wel de aanloop naar de diefstal met geweld waarbij [naam 2] is overleden. De rechtbank kan de precieze rol van verdachte echter niet duiden. Hoewel de rechtbank de verklaring van verdachte dat zij nergens iets van weet ongeloofwaardig vindt, volgt uit het dossier niet dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid en locatie van de hennepkwekerij en dat de hennep oogstrijp was. Alleen [naam 1] heeft hierover verklaard, maar deze verklaring wordt niet ondersteund door andere objectieve bewijsmiddelen. Daarbij heeft de rechtbank wel het vermoeden dat verdachte op 19 maart 2017 omstreeks 4:00 uur samen met [medeverdachte] en [naam 1] in Rilland was, maar zij kan dit niet vaststellen. De telefoon van verdachte straalt immers niet aan in Rilland, maar alleen in Hoogerheide.
Ook het feit dat verdachte de avond van 19 maart 2017 met [naam 1] en twee anderen enkele keren door de straat van [naam 2] is gereden is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat zij wetenschap had van (de locatie van) de kwekerij, hierover heeft verteld of de locatie hiervan heeft aangewezen. In de nacht van 18 op 19 maart 2017 is [naam 1] met in ieder geval [medeverdachte] in Rilland geweest en zijn zij samen door de straat van [naam 2] gereden. [naam 1] had dus al wetenschap van de locatie van de kwekerij en had verdachte op de avond van 19 maart 2017 niet nodig om deze locatie aan te wijzen. De andere handelingen die ten laste zijn gelegd, namelijk het tegen [naam 1] zeggen dat zij werk voor haar had en het in het vooruitzicht stellen van 1000,-- euro volgen uitsluitend uit de verklaring van [naam 1] en worden niet door andere bewijsmiddelen ondersteund.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat verdachte op de hoogte was van het feit dat zich een oogstrijpe hennepkwekerij in de woning van [naam 2] bevond, noch dat zij handelingen heeft verricht die kunnen worden gekwalificeerd als uitlokkings- of medeplichtigheidshandelingen. Het enkel samen met [naam 1] en medeverdachte [medeverdachte] van België naar Nederland reizen, al dan niet via het adres van [naam 2] is hiervoor onvoldoende. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan en zal haar dan ook van dit feit vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 oktober 2021.