ECLI:NL:RBZWB:2021:5173

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
02-250735-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval veroorzaakt door rijden onder invloed van amfetamine met lichamelijk letsel tot gevolg

Op 14 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 september 2018 in Breda een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van amfetamine verkeerde, heeft met zijn auto een kampeerbus aangereden, waardoor de inzittenden letsel opliepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte roekeloos heeft gereden door met een te hoge snelheid en onder invloed van drugs te rijden, wat resulteerde in een aanrijding met de kampeerbus. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het veroorzaken van een verkeersongeval, het veroorzaken van gevaar op de weg en het besturen van een voertuig onder invloed van amfetamine. De verdachte is vrijgesproken van het bezit van amfetamine, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook besloten dat de in beslag genomen voorwerpen onttrokken worden aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/250735-20
vonnis van de meervoudige kamer van 14 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 september 2021. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. A.L. Gaillard, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 9 september 2018 in Breda een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] letsel heeft opgelopen en dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Daarnaast is aan hem ten laste gelegd dat hij onder invloed van amfetamine heeft gereden en dat hij amfetamine voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de feiten 1 primair, 2 en 3 bewezen zal verklaren. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie verzocht om het gedrag van verdachte als roekeloos te kwalificeren als bedoeld in artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en het toetsingskader dat – sinds 1 januari 2020 – in artikel 5a WVW is neergelegd. Er is volgens haar geen sprake van zwaar lichamelijk letsel, maar van zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De officier van justitie heeft voor feit 4 vrijspraak gevorderd, omdat een indicatieve test op zichzelf onvoldoende is voor een bewezenverklaring van het bezit van amfetamine en een NFI rapportage ontbreekt.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 9 september 2018 omstreeks 15:20 uur op de autosnelweg, de A16, in noordelijke richting ter hoogte van de oprit knooppunt Princeville, bij hectometerpaal 60, een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij verdachte met zijn auto in aanrijding is gekomen met een kampeerbus, waardoor de inzittenden van die kampeerbus lichamelijk letsel hebben opgelopen.
Door de politie is onderzoek verricht naar de toedracht van het verkeersongeval. Ter plaatse is een drugstest afgenomen, waarbij verdachte positief is getest op sporen van amfetamine. Verdachte heeft een bloedtest ondergaan waaruit is gebleken dat het amfetaminegehalte in het bloed van verdachte 180 microgram per liter bloed was, terwijl de grenswaarde bij enkelvoudig gebruik 50 microgram per liter bloed is.
Uit de getuigenverklaringen volgt dat verdachte met een hogere snelheid dan de maximaal toegestane snelheid van 130 kilometer per uur over de uiterste linker rijbaan reed. Bij het naderen van voorliggende auto’s heeft verdachte zijn snelheid niet geminderd. Hij is uitgeweken naar links en heeft met onverminderde snelheid tussen de vangrail en de auto’s op de meest linker rijbaan twee auto’s gepasseerd. Verdachte heeft hierbij met de linker wielen in de berm gereden, rakelings naast de vangrail. Getuigen verklaren dat verdachte hierna de macht over het stuur verloor en dat de auto van verdachte haaks over de rechts naastgelegen rijbanen doorschoot, waarna hij in aanrijding is gekomen met een kampeerbus die op de uiterst rechterbaan reed.
Uit het onderzoek van de politie volgt, mede op basis van de sporen op de weg en aan de betrokken voertuigen, dat ten gevolge van de aanrijding de kampeerbus vervolgens tegen de aan de rechterzijde van de vluchtstrook aanwezige vangrail botste, waarna de kampeerbus vermoedelijk door de impact van de botsing terug de rijbaan over kaatste, over de kop sloeg en hierna op de linker zijkant dwars op rijstroken een en twee tot stilstand kwam.
Uit het sporenonderzoek zoals weergegeven in de foto’s volgt dat aan de linkerzijde van de snelweg bandensporen in de berm zitten. De vangrail is ter hoogte van het einde van het bandenspoor vervormd en daarvoor is zwarte verf op de vangrail te zien. Hieruit volgt dat de auto van verdachte ook de vangrail aan de linkerzijde van de snelweg heeft geraakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij de avond voor het ongeval, omstreeks 23:00 uur, met zijn auto uit Polen is vertrokken en al die tijd wakker is gebleven. Hij verklaart vrijwel non-stop door te zijn gereden naar Nederland, hij is een paar keer kort gestopt. Door de politie ter plaatse is waargenomen dat verdachte een vermoeide blik en rode ogen had. Daarnaast is gebleken dat verdachte niet in het bezit was van een geldig rijbewijs.
De inzittenden van de kampeerbus hebben door het ongeval lichamelijk letsel opgelopen. De bestuurder van de kampeerbus, [slachtoffer] , is na het ongeval met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, waar kneuzingen zijn geconstateerd. [slachtoffer] heeft daarnaast nektraumata opgelopen die passen bij een Whiplash Associated Disorder (WAD) en waarvoor hij behandeling heeft gehad door een fysiotherapeut. Ten gevolge van de nekklachten heeft hij zich gedurende enige tijd ziek moeten melden. [medepassagier], de medepassagier, heeft een glasverwonding in de rechterelleboog en been opgelopen. Ook zij is behandeld in verband met nekklachten. In de kampeerbus zat ook een herdershond die vanuit de bus op de snelweg is terecht gekomen en die ongeveer twee kilometer terug op de snelweg gewond is aangetroffen.
Mate van schuld aan verkeersongeval
Gelet op het primair tenlastegelegde is de vraag die de rechtbank eerst moet behandelen of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de WVW. Van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW is sprake in geval van een minimaal aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad, zoals weergegeven in het arrest van 1 juni 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO5822), komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van de verdachte dient daarvoor te worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Vaststaat dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt door vanwege zijn rijgedrag een kampeerbus aan te rijden. Verdachte heeft harder gereden dan de toegestane 130 kilometer per uur, op een snelweg met op alle drie de rijstroken verkeer en heeft ernstige verkeersovertredingen begaan door met die hoge snelheid met de linker wielen door de berm en vlak langs de vangrail rijdend, buiten de gewone rijstroken om, twee auto’s in te halen. Verdachte is door zijn eigen handelen tegen de vangrail gebotst, waardoor zijn auto op levensgevaarlijke wijze over de rechts naastgelegen rijbanen is geschoten, tegen de kampeerbus is aangereden en achterstevoren in de rechter berm tot stilstand is gekomen. Door de snelheid waarmee dit gebeurde hebben de inzittenden van de kampeerbus het ongeluk niet eens zien aankomen. Op het moment van het verkeersongeval verkeerde verdachte onder invloed van amfetamine, met een gehalte fors boven de daarvoor gestelde grenswaarde, namelijk ruim drieënhalf keer meer dan de wettelijk toegelaten grenswaarde. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van deze stoffen en met name in deze hoeveelheid de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt, onder andere door verminderding van het reactievermogen en oplettendheid en zelfoverschatting. Daar komt bij dat verdachte, gelet op het overslaan van zijn nachtrust en het feit dat hij al meer dan 16 uren vrijwel non-stop achter het stuur zat, zeer vermoeid was. Nog kwalijker is dat verdachte bovendien helemaal niet bevoegd was om auto te rijden. Daardoor heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank een groot risico genomen, niet alleen voor zichzelf, maar in het bijzonder ook voor andere verkeersdeelnemers. Dit risico heeft zich uiteindelijk ook gemanifesteerd waardoor het ongeval heeft plaatsgevonden.
Overigens acht de rechtbank het volstrekt ongeloofwaardig dat verdachte in slaap was gevallen, zoals hij zelf bij de politie heeft verklaard en dat het ongeval daardoor was ontstaan. Het is niet denkbaar dat iemand die slaapt naar links stuurt op het moment dat hij de voorligger nadert en zulke inhaalmanoeuvres uit kan halen. Verdachte zal ongetwijfeld moe zijn geweest, maar dat zou juist reden moeten zijn om niet door te rijden.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze combinatie van gedragingen naar zijn aard en ernst zodanig dat verdachte op een zeer onvoorzichtige en onoplettende wijze heeft gereden. Dat geen sprake is van een zwaardere mate van schuld zal de rechtbank hierna motiveren.
Roekeloosheid
Om tot het oordeel te komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 van de WVW in verbinding met artikel 175, tweede lid, van de WVW dienen zodanige feiten en omstandigheden te kunnen worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte welbewust een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen voor andere weggebruikers. Of sprake is van roekeloosheid zal afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval. Met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel worden aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, als zwaarste vorm van culpa, hoge eisen gesteld. Voorbeelden van zaken waarin roekeloosheid is aangenomen zijn snelheidswedstrijden, straatraces of een kat- en muisspel.
De hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte zijn, naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend voor het oordeel dat verdachte roekeloos heeft gereden.
Reeds hierom ziet de rechtbank geen reden om het handelen van verdachte te toetsen aan artikel 5a van de WVW, zoals de officier van justitie heeft verzocht. Maar bovendien staat artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht hier aan in de weg. Artikel 5a van de WVW is op 1 januari 2020 in werking getreden en bepaalt onder welke omstandigheden sprake is van roekeloosheid. De wetgever heeft dit artikel niet met terugwerkende kracht in werking laten treden. Dat betekent dat het alleen van toepassing is op verkeersongevallen van ná 1 januari 2020. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als het nieuwe artikel gunstiger is voor verdachte, maar daarvan is in dit geval geen sprake.
Aldus zal de rechtbank verdachte van de tenlastegelegde roekeloosheid vrijspreken.
Letsel
Voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 van de WVW dient verder te worden vastgesteld dat door het verkeersongeval een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Met de officier van justitie acht de rechtbank de ernst van het letsel van de bestuurder van de kampeerbus, [slachtoffer] , mede in combinatie met het feit dat actuele medische informatie ontbreekt over de behandeling en (volledig) herstel daarvan, onvoldoende om bewezen te kunnen verklaren dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Gelet op de bewijsmiddelen acht zij wel bewezen dat [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel heeft bekomen, dat daaruit voor hem tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan in de zin van artikel 6 van de WVW.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 primair tenlastegelegde feit, te weten het veroorzaken van een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval op 9 september 2018 te Breda, waarbij aan [slachtoffer] zodanig letsel is toegebracht dat daaruit voor hem tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Feiten 2 en 3
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en onder verwijzing naar wat onder feit 1 is overwogen, acht de rechtbank daarnaast wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder feit 2 en 3 tenlastegelegde feiten, te weten het veroorzaken van gevaar op de weg en het besturen van een auto terwijl hij onder invloed verkeerde van amfetamine, op 9 september 2018 te Breda. Feit 2, het veroorzaken van gevaar op de weg, ziet op het gevaar dat verdachte met zijn onder feit 1 omschreven handelen heeft veroorzaakt ten aanzien van de medepassagier in de kampeerbus en de overige verkeersdeelnemers.
Eendaadse samenloop
De rechtbank neemt voor wat betreft de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3 eendaadse samenloop aan. De in de feiten 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feitelijkheden, die zien op het onder invloed van amfetamine veroorzaken van gevaar op de weg en een verkeersongeval, vallen onder de strafbepalingen van artikel 5, 6 en 8 van de WVW en leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen in grote mate overeenkomt, namelijk de bescherming van de verkeersveiligheid. Om onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen moet de rechtbank hier in de strafoplegging rekening mee houden.
Feit 4
Ten aanzien van de gripzakjes met poeder die in de auto van verdachte lagen en die onder hem in beslag zijn genomen, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een NFI-rapport over de inhoud van de gripzakjes ontbreekt, terwijl het dossier onvoldoende steun biedt aan de indicatieve tests om tot een bewezenverklaring van amfetaminebezit te komen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 4 ten laste gelegde bezit van 2,8 gram amfetamine.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 9 september 2018 te Breda, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg (de A16) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, en terwijl hij, verdachte, (in ernstige mate) vermoeid was, te rijden en is blijven rijden, en niet voldoende, bij voortduring, zijn, verdachtes, aandacht heeft gericht en gericht gehouden op het voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg, en te rijden met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid en niet het verloop van de rijbaan van die weg waarop verdachte reed te volgen en gedeeltelijk, gezien verdachtes rijrichting, links in de berm van die weg terecht is gekomen en vervolgens over enige afstand gedeeltelijk in die berm is blijven rijden en vanuit die berm terug de rijbaan op te komen en over meer rijbanen aldaar zijn weg te vervolgen, en ten slotte in aanrijding is gekomen met een voor zich op één van die rijbanen van de A16 rijdende kampeerbus, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
2
op 9 september 2018 te Breda als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A16, terwijl hij, verdachte, (in ernstige mate) vermoeid was, heeft gereden en is blijven rijden en niet voldoende bij voortduring, zijn, verdachtes, aandacht heeft gericht en gericht gehouden op het voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en heeft gereden met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid en niet het verloop van de rijbaan van die weg waarop verdachte reed heeft gevolgd en gedeeltelijk, gezien verdachtes rijrichting, links in de berm van die weg terecht is gekomen en vervolgens over enige afstand gedeeltelijk in die berm is blijven rijden en vanuit die berm terug de rijbaan op is gekomen en over meer rijbanen aldaar zijn weg heeft vervolgd en tenslotte in aanrijding is gekomen met een voor zich op één van die rijbanen (van de A16) rijdende kampeerbus, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
3
op 9 september 2018 te Breda als bestuurder van een voertuig (personenauto) dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten amfetamine, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd aan verdachte op te leggen een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van twee jaren, geheel onvoorwaardelijk. De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar strafeis rekening gehouden met het tijdsverloop.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft een ernstig verkeersongeval veroorzaakt waarbij hij een kampeerbus heeft aangereden. Verdachte heeft zich daarbij schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed van een forse hoeveelheid amfetamine. Hij heeft de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht door onder invloed van amfetamine vanuit Polen naar Nederland te rijden, zonder maatregelen te nemen om voldoende alert te blijven. Door een gevaarlijke inhaalactie heeft hij een ongeval veroorzaakt waarbij de inzittenden van de kampeerbus lichamelijk letsel hebben opgelopen. Dat het letsel van de slachtoffers niet nog ernstiger was, is puur geluk geweest en is in ieder geval niet aan het handelen van verdachte te danken. Naast de lichamelijke gevolgen zullen de bestuurder en zijn medepassagier vermoedelijk ook nog de nadelige psychische gevolgen van het ongeval, en de herinnering daaraan, ondervinden. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij door zijn rijgedrag een zeer gevaarlijke verkeerssituatie heeft doen ontstaan en geen enkel verantwoordelijkheidsgevoel heeft getoond jegens de slachtoffers en andere weggebruikers. Het onverantwoorde van het handelen van de verdachte blijkt nog eens te meer uit het feit dat verdachte wist dat hij helemaal niet bevoegd was om een auto te besturen.
Gelet op het zeer onvoorzichtige en onoplettende rijgedrag van verdachte en de strafverzwarende omstandigheid dat het ongeval mede is veroorzaakt doordat verdachte onder invloed van amfetamine verkeerde, alsook het gegeven dat verdachte – onder meer door niet ter zitting te verschijnen en niets te laten horen – geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
Bij haar beslissing over de zwaarte van de straf vindt de rechtbank aansluiting bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht opgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting (LOVS-oriëntatiepunten). Bij ernstige schuld aan een ongeval met als gevolg lichamelijk letsel, ingevolge artikel 6 van de WVW, wordt volgens de LOVS-oriëntatiepunten, bij een forse overschrijding van alcoholgebruik, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar opgelegd. Gelet op de amfetaminewaarde die bij verdachte is gemeten en de forse overschrijding van de daarvoor geldende grenswaarde, ziet de rechtbank aanleiding om hierbij aansluiting te vinden.
Feit 2 levert een overtreding op een daarvoor dient een aparte straf te worden opgelegd. Dat acht de rechtbank hier niet opportuun. De rechtbank weegt alle feiten en omstandigheden mee in de straf die zij oplegt voor het primair ten laste gelegde misdrijf, en dus ook dat feit 1 is begaan in eendaadse samenloop met feit 2 (en feit 3). De rechtbank zal ten aanzien van feit 2 daarom toepassing geven aan artikel 9a Sr.
De rechtbank constateert verder dat door het ruime tijdsverloop in deze zaak tussen het moment dat de vervolging van verdachte is aangevangen en de berechting van de verdachte de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, met een jaar, is overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de hoogte van de straf in matigende zin rekening houden met deze overschrijding.
Rekening houdend met de genoemde strafverzwarende en strafmatigende omstandigheden acht de rechtbank alles afwegend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden. In verband met het tijdsverloop en het feit dat verdachte in de drie jaar nadien niet meer in aanraking is gekomen met politie of justitie, ziet de rechtbank aanleiding niet ook nog een ontzegging van de rijbevoegdheid aan verdachte op te leggen.

7.Het beslag

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. De voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De rechtbank zal daarom ook beslissen tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 55, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 6, 8, 175, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 4 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van
feit 1 primair: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet;
feit 2:Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3:Overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Feiten 1 en 3
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van drie maanden;
Feit 2
- verklaart dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
twee gripzakjes met verdovende middelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. de Jong, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. M. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Hoskam, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 oktober 2021.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.