4.2.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 9 september 2018 omstreeks 15:20 uur op de autosnelweg, de A16, in noordelijke richting ter hoogte van de oprit knooppunt Princeville, bij hectometerpaal 60, een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij verdachte met zijn auto in aanrijding is gekomen met een kampeerbus, waardoor de inzittenden van die kampeerbus lichamelijk letsel hebben opgelopen.
Door de politie is onderzoek verricht naar de toedracht van het verkeersongeval. Ter plaatse is een drugstest afgenomen, waarbij verdachte positief is getest op sporen van amfetamine. Verdachte heeft een bloedtest ondergaan waaruit is gebleken dat het amfetaminegehalte in het bloed van verdachte 180 microgram per liter bloed was, terwijl de grenswaarde bij enkelvoudig gebruik 50 microgram per liter bloed is.
Uit de getuigenverklaringen volgt dat verdachte met een hogere snelheid dan de maximaal toegestane snelheid van 130 kilometer per uur over de uiterste linker rijbaan reed. Bij het naderen van voorliggende auto’s heeft verdachte zijn snelheid niet geminderd. Hij is uitgeweken naar links en heeft met onverminderde snelheid tussen de vangrail en de auto’s op de meest linker rijbaan twee auto’s gepasseerd. Verdachte heeft hierbij met de linker wielen in de berm gereden, rakelings naast de vangrail. Getuigen verklaren dat verdachte hierna de macht over het stuur verloor en dat de auto van verdachte haaks over de rechts naastgelegen rijbanen doorschoot, waarna hij in aanrijding is gekomen met een kampeerbus die op de uiterst rechterbaan reed.
Uit het onderzoek van de politie volgt, mede op basis van de sporen op de weg en aan de betrokken voertuigen, dat ten gevolge van de aanrijding de kampeerbus vervolgens tegen de aan de rechterzijde van de vluchtstrook aanwezige vangrail botste, waarna de kampeerbus vermoedelijk door de impact van de botsing terug de rijbaan over kaatste, over de kop sloeg en hierna op de linker zijkant dwars op rijstroken een en twee tot stilstand kwam.
Uit het sporenonderzoek zoals weergegeven in de foto’s volgt dat aan de linkerzijde van de snelweg bandensporen in de berm zitten. De vangrail is ter hoogte van het einde van het bandenspoor vervormd en daarvoor is zwarte verf op de vangrail te zien. Hieruit volgt dat de auto van verdachte ook de vangrail aan de linkerzijde van de snelweg heeft geraakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij de avond voor het ongeval, omstreeks 23:00 uur, met zijn auto uit Polen is vertrokken en al die tijd wakker is gebleven. Hij verklaart vrijwel non-stop door te zijn gereden naar Nederland, hij is een paar keer kort gestopt. Door de politie ter plaatse is waargenomen dat verdachte een vermoeide blik en rode ogen had. Daarnaast is gebleken dat verdachte niet in het bezit was van een geldig rijbewijs.
De inzittenden van de kampeerbus hebben door het ongeval lichamelijk letsel opgelopen. De bestuurder van de kampeerbus, [slachtoffer] , is na het ongeval met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, waar kneuzingen zijn geconstateerd. [slachtoffer] heeft daarnaast nektraumata opgelopen die passen bij een Whiplash Associated Disorder (WAD) en waarvoor hij behandeling heeft gehad door een fysiotherapeut. Ten gevolge van de nekklachten heeft hij zich gedurende enige tijd ziek moeten melden. [medepassagier], de medepassagier, heeft een glasverwonding in de rechterelleboog en been opgelopen. Ook zij is behandeld in verband met nekklachten. In de kampeerbus zat ook een herdershond die vanuit de bus op de snelweg is terecht gekomen en die ongeveer twee kilometer terug op de snelweg gewond is aangetroffen.
Mate van schuld aan verkeersongeval
Gelet op het primair tenlastegelegde is de vraag die de rechtbank eerst moet behandelen of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de WVW. Van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW is sprake in geval van een minimaal aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad, zoals weergegeven in het arrest van 1 juni 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO5822), komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van de verdachte dient daarvoor te worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Vaststaat dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt door vanwege zijn rijgedrag een kampeerbus aan te rijden. Verdachte heeft harder gereden dan de toegestane 130 kilometer per uur, op een snelweg met op alle drie de rijstroken verkeer en heeft ernstige verkeersovertredingen begaan door met die hoge snelheid met de linker wielen door de berm en vlak langs de vangrail rijdend, buiten de gewone rijstroken om, twee auto’s in te halen. Verdachte is door zijn eigen handelen tegen de vangrail gebotst, waardoor zijn auto op levensgevaarlijke wijze over de rechts naastgelegen rijbanen is geschoten, tegen de kampeerbus is aangereden en achterstevoren in de rechter berm tot stilstand is gekomen. Door de snelheid waarmee dit gebeurde hebben de inzittenden van de kampeerbus het ongeluk niet eens zien aankomen. Op het moment van het verkeersongeval verkeerde verdachte onder invloed van amfetamine, met een gehalte fors boven de daarvoor gestelde grenswaarde, namelijk ruim drieënhalf keer meer dan de wettelijk toegelaten grenswaarde. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van deze stoffen en met name in deze hoeveelheid de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt, onder andere door verminderding van het reactievermogen en oplettendheid en zelfoverschatting. Daar komt bij dat verdachte, gelet op het overslaan van zijn nachtrust en het feit dat hij al meer dan 16 uren vrijwel non-stop achter het stuur zat, zeer vermoeid was. Nog kwalijker is dat verdachte bovendien helemaal niet bevoegd was om auto te rijden. Daardoor heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank een groot risico genomen, niet alleen voor zichzelf, maar in het bijzonder ook voor andere verkeersdeelnemers. Dit risico heeft zich uiteindelijk ook gemanifesteerd waardoor het ongeval heeft plaatsgevonden.
Overigens acht de rechtbank het volstrekt ongeloofwaardig dat verdachte in slaap was gevallen, zoals hij zelf bij de politie heeft verklaard en dat het ongeval daardoor was ontstaan. Het is niet denkbaar dat iemand die slaapt naar links stuurt op het moment dat hij de voorligger nadert en zulke inhaalmanoeuvres uit kan halen. Verdachte zal ongetwijfeld moe zijn geweest, maar dat zou juist reden moeten zijn om niet door te rijden.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze combinatie van gedragingen naar zijn aard en ernst zodanig dat verdachte op een zeer onvoorzichtige en onoplettende wijze heeft gereden. Dat geen sprake is van een zwaardere mate van schuld zal de rechtbank hierna motiveren.
Roekeloosheid
Om tot het oordeel te komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 van de WVW in verbinding met artikel 175, tweede lid, van de WVW dienen zodanige feiten en omstandigheden te kunnen worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte welbewust een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen voor andere weggebruikers. Of sprake is van roekeloosheid zal afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval. Met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel worden aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, als zwaarste vorm van culpa, hoge eisen gesteld. Voorbeelden van zaken waarin roekeloosheid is aangenomen zijn snelheidswedstrijden, straatraces of een kat- en muisspel.
De hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte zijn, naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend voor het oordeel dat verdachte roekeloos heeft gereden.
Reeds hierom ziet de rechtbank geen reden om het handelen van verdachte te toetsen aan artikel 5a van de WVW, zoals de officier van justitie heeft verzocht. Maar bovendien staat artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht hier aan in de weg. Artikel 5a van de WVW is op 1 januari 2020 in werking getreden en bepaalt onder welke omstandigheden sprake is van roekeloosheid. De wetgever heeft dit artikel niet met terugwerkende kracht in werking laten treden. Dat betekent dat het alleen van toepassing is op verkeersongevallen van ná 1 januari 2020. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als het nieuwe artikel gunstiger is voor verdachte, maar daarvan is in dit geval geen sprake.
Aldus zal de rechtbank verdachte van de tenlastegelegde roekeloosheid vrijspreken.
Letsel
Voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 van de WVW dient verder te worden vastgesteld dat door het verkeersongeval een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Met de officier van justitie acht de rechtbank de ernst van het letsel van de bestuurder van de kampeerbus, [slachtoffer] , mede in combinatie met het feit dat actuele medische informatie ontbreekt over de behandeling en (volledig) herstel daarvan, onvoldoende om bewezen te kunnen verklaren dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Gelet op de bewijsmiddelen acht zij wel bewezen dat [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel heeft bekomen, dat daaruit voor hem tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan in de zin van artikel 6 van de WVW.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 primair tenlastegelegde feit, te weten het veroorzaken van een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval op 9 september 2018 te Breda, waarbij aan [slachtoffer] zodanig letsel is toegebracht dat daaruit voor hem tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Feiten 2 en 3
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en onder verwijzing naar wat onder feit 1 is overwogen, acht de rechtbank daarnaast wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder feit 2 en 3 tenlastegelegde feiten, te weten het veroorzaken van gevaar op de weg en het besturen van een auto terwijl hij onder invloed verkeerde van amfetamine, op 9 september 2018 te Breda. Feit 2, het veroorzaken van gevaar op de weg, ziet op het gevaar dat verdachte met zijn onder feit 1 omschreven handelen heeft veroorzaakt ten aanzien van de medepassagier in de kampeerbus en de overige verkeersdeelnemers.
Eendaadse samenloop
De rechtbank neemt voor wat betreft de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3 eendaadse samenloop aan. De in de feiten 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feitelijkheden, die zien op het onder invloed van amfetamine veroorzaken van gevaar op de weg en een verkeersongeval, vallen onder de strafbepalingen van artikel 5, 6 en 8 van de WVW en leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen in grote mate overeenkomt, namelijk de bescherming van de verkeersveiligheid. Om onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen moet de rechtbank hier in de strafoplegging rekening mee houden.
Feit 4
Ten aanzien van de gripzakjes met poeder die in de auto van verdachte lagen en die onder hem in beslag zijn genomen, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een NFI-rapport over de inhoud van de gripzakjes ontbreekt, terwijl het dossier onvoldoende steun biedt aan de indicatieve tests om tot een bewezenverklaring van amfetaminebezit te komen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 4 ten laste gelegde bezit van 2,8 gram amfetamine.