In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 oktober 2021, werd het beroep van eiser tegen een besluit van het UWV inzake een werkplan in het kader van de Werkloosheidswet (WW) behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het werkplan dat op 7 juli 2020 was opgesteld en had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 9 november 2020, waarin het UWV het bezwaar gegrond verklaarde en een nieuw werkplan vaststelde. Tijdens de zitting op 13 september 2021 werd de zaak besproken, waarbij eiser en zijn begeleidster aanwezig waren, evenals mr. J.W. van Schaik namens het UWV.
De rechtbank moest allereerst beoordelen of eiser voldoende procesbelang had bij de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Eiser stelde dat het resultaat van de beroepsprocedure ook betekenis had voor zijn dochter, die eveneens een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) heeft. De rechtbank oordeelde echter dat het procesbelang van eiser niet voldoende was, omdat het geschil betrekking had op een al verstreken periode en de WW-uitkering van eiser op 1 september 2020 was geëindigd. De rechtbank concludeerde dat het werkplan in het kader van de WW niet meer relevant was, aangezien de WW-uitkering niet meer kon herleven.
De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat het resultaat van de procedure geen feitelijke betekenis voor eiser had. De rechtbank benadrukte dat een algemeen maatschappelijk belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. Eiser had niet concreet en controleerbaar onderbouwd dat hij schade had geleden door het handelen van het UWV, wat ook bijdroeg aan de conclusie dat er geen procesbelang was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.