ECLI:NL:RBZWB:2021:5126

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
BRE-21_603
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroepschrift dat was ingediend door de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2018. De uitspraak op bezwaar was gedateerd op 22 december 2020, maar de belanghebbende stelde dat hij deze pas op 29 december 2020 had ontvangen, wat volgens hem de termijn voor het indienen van het beroepschrift zou hebben beïnvloed.

De rechtbank oordeelde dat de beroepstermijn van zes weken begon te lopen op de dag na de bekendmaking van de uitspraak op bezwaar, die plaatsvond op 22 december 2020. De rechtbank stelde vast dat de indiening van het beroepschrift op 4 februari 2021, hoewel binnen een week na afloop van de termijn, niet tijdig was omdat het poststempel op 3 februari 2021 was aangebracht. Dit betekende dat het beroepschrift niet voor het einde van de termijn ter post was bezorgd.

De rechtbank benadrukte dat de beroepstermijn van openbare orde is en dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring volgt, tenzij er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. De belanghebbende had geen overtuigende redenen aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/603
uitspraak van 12 oktober 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend betreffende de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2018 met aanslagnummer [aanslagnummer] H.86.01.
De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 22 december 2020. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden.
De verzending van de uitspraak op bezwaar door de inspecteur is niet in geschil. Wel geeft belanghebbende aan dat de uitspraak op bezwaar hem pas op 29 december 2020 heeft bereikt wat te wijten valt aan een structureel probleem in de postbezorging.
De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde dus op (dinsdag) 2 februari 2021. De rechtbank leidt uit de stellingen van belanghebbende af dat hij meent dat de termijn om beroep in te stellen pas is gaan lopen vanaf de datum van ontvangst van de uitspraak op bezwaar op 29 december 2020. Die veronderstelling van belanghebbende is onjuist. De beroepstermijn start de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Bekendmaking geschiedt door toezending. Doorslaggevend voor de datum van bekendmaking is dus de datum van terpostbezorging door de verzender, en dus niet de datum van ontvangst door de geadresseerde. Niet in geschil is hier dat dit de verzending op 22 december 2020 is gebeurd, en dat is dus maatgevend voor de lengte van de beroepstermijn.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het beroepschrift is niet-tijdig ingediend. Het beroepschrift is weliswaar op 4 februari 2021, dus binnen een week na afloop van de termijn, ontvangen bij de rechtbank, maar het is gelet op de datum van de poststempel (3 februari 2021) niet aannemelijk dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
De beroepstermijn is van openbare orde. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
Belanghebbende heeft – anders dan zijn stellingen over de start van de beroepstermijn die op zichzelf de overschrijding daarvan niet verschoonbaar maken – verder geen redenen aangevoerd waarom het beroep te laat is ingediend. Er is dus ook niet gebleken dat belanghebbende in de resterende beroepstermijn niet in staat is geweest om tijdig een (pro forma) beroepschrift in te dienen. Er zijn dus geen omstandigheden komen vast te staan op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Het beroep is daarom, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, kennelijk niet-ontvankelijk.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 12 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.