ECLI:NL:RBZWB:2021:5110

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
C/02/389076/JE RK 21-1793 en C/02/383580/JE RK 21-576
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarige met gedeeltelijke gezagstoekenning voor onderwijsinschrijving

Op 24 september 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering toegewezen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 2 april 2022. De kinderrechter benadrukt het belang van het herstellen van contact tussen de moeder en [minderjarige], en heeft de gecertificeerde instelling aangespoord om een pleegzorgonderzoek te starten. De kinderrechter heeft ook de noodzaak van systeemtherapie en individuele therapie voor [minderjarige] onderstreept, gezien de moeizame relatie tussen de moeder en de grootouders van [minderjarige].

De kinderrechter heeft verder beslist dat de gecertificeerde instelling gedeeltelijk met het gezag over [minderjarige] wordt belast, specifiek voor de aanmelding bij een onderwijsinstelling. Dit besluit is genomen om ervoor te zorgen dat [minderjarige] kan starten met een opleiding die zij zelf heeft gekozen en waarvoor zij gemotiveerd is. De kinderrechter heeft de zorgen van de moeder over de schoolkeuze van [minderjarige] erkend, maar benadrukt dat het belangrijk is dat [minderjarige] niet in onzekerheid blijft over haar toekomst. De kinderrechter heeft de moeder aangespoord om betrokken te blijven bij de beslissingen rondom [minderjarige] en heeft het belang van goede communicatie tussen hen benadrukt.

De beschikking is mondeling gegeven door de kinderrechter en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaakgegevens : C/02/383580 / JE RK 21-576
: C/02/389076 / JE RK 21-1793
datum uitspraak: 24 september 2021
(nadere) beschikking ondertoezichtstelling, machtiging uithuisplaatsing en gedeeltelijke toekenning uitoefening gezag
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Middelburg,
en
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Eindhoven,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[minderjarige] , voornoemd,

[moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer te Middelburg.

Het (verdere) procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 2 april 2021 en alle daarin genoemde en vermelde stukken;
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI d.d. 20 augustus 2021;
- het faxbericht met bijlagen van de GI d.d. 20 september 2021.
Op 24 september 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Gehoord is:
- de minderjarige [minderjarige] , die apart is gehoord,
- de moeder, bijgestaan door mr. de Nooijer,
- een vertegenwoordigster van de Raad,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 2 april 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 2 april 2021 en tot 2 oktober 2021 onder aanhouding van het resterende deel. Tevens is ten aanzien van [minderjarige] een machtiging tot uithuisplaatsing verleend met ingang van 2 april 2021 en tot 2 oktober 2021 in een netwerkpleeggezin, namelijk de grootouders van moederszijde (mz), eveneens onder aanhouding van het resterende deel.
[minderjarige] woont daarom momenteel bij de grootouders mz.

De verzoeken

In de zaak met kenmerk C/02/383580 / JE RK 21-576:
Thans ligt voor het resterende deel van de verzoeken van de Raad tot ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders mz voor de (resterende) duur van zes maanden.
In de zaak met kenmerk C/02/389076 / JE RK 21-1793:
Daarnaast heeft de GI verzocht (naar de kinderrechter begrijpt) de GI gedeeltelijk met de uitoefening van het gezag over [minderjarige] te belasten voor zover dit de aanmelding bij een onderwijsinstelling betreft en te bevelen dat deze gedeeltelijke gezagstoekenning aangetekend zal worden in het gezagsregister.

De standpunten

In het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] gezegd dat ze graag naar [opleiding] wil gaan. Deze opleiding kan haar verder helpen naar haar uiteindelijke doel om de opleiding voor game design te gaan volgen. Ze vindt het lastig om weer in contact te gaan met de moeder. Ze wil niet dat er weer discussies ontstaan. Ze wil graag dat het contact met haar moeder plaatsvindt in het huis van haar grootouders omdat ze zich daar nu het meest op haar gemak voelt. Ze staat er eventueel ook wel voor open als het gesprek met een bemiddelaar of scheidsrechter plaatsvindt bijvoorbeeld op het kantoor van de bemiddelaar.
De GI heeft verklaard dat er een aantal zaken zijn opgestart en nu lopen, maar dat het opstarten wel veel tijd in beslag heeft genomen. [organisatie] zal op korte termijn gaan starten met het pleegzorgonderzoek. [minderjarige] voelt zich prettig op de pleegzorgplek. Wel is het lastig dat de relatie tussen de grootouders en de moeder zo slecht is. De GI schat wel in dat de grootouders ondersteuning nodig hebben bij de opvoeding. De individuele therapie voor [minderjarige] is nog niet gestart. De [GGz specialist] kon aanvankelijk beginnen, maar heeft de opdracht toch terug gegeven. [minderjarige] is doorverwezen naar [GGz specialist] . Door de ontwikkelingen in de afgelopen tijd tussen [minderjarige] en haar moeder en de vakantie is het contact niet van de grond gekomen. [minderjarige] vindt het lastig om contact met de moeder te hebben, maar ze staat er eventueel wel voor open om met de moeder te videobellen of het contact te laten plaatsvinden tijdens een rondje lopen. Het liefst wil ze echter dat het contact bij de grootouders thuis plaatsvindt. De GI heeft benadrukt dat zij het tot stand komen van het contact ook heel belangrijk vindt en dat zij zich daarvoor inspant.
Ten aanzien van de school heeft de GI gezegd dat zij zich kan voorstellen dat het voor de moeder lastig is als zij het gevoel heeft dat zij niet bij het leven van [minderjarige] betrokken wordt. [minderjarige] heeft echter zelf voor deze opleiding gekozen en zich daarvoor aangemeld. Uit het gesprek met [opleiding] heeft de GI begrepen dat de opleiding past bij de capaciteiten en de talenten van [minderjarige] en dat ze daar ook de mogelijkheid heeft om door te stromen naar de opleiding game design zoals zij graag wil. De GI voorziet problemen met de motivatie van [minderjarige] als zij in onzekerheid verkeert over de opleiding die zij kan gaan volgen. De GI kan daarom niet instemmen met een uitkomst waarbij de moeder nu voor de duur van drie maanden toestemming zou geven om [minderjarige] bij [opleiding] in te schrijven.
Namens de moeder is aangevoerd dat er de afgelopen periode eigenlijk niets is gebeurd. Door de kinderrechter werd gewezen op de meerwaarde van een mentor of JIM, dat vond de moeder ook een goed idee, maar de GI heeft intern besloten om daar niets mee te doen. De GI wilde zich focussen op de behandelen bij de [GGz specialist] , maar die is uiteindelijk niet van de grond gekomen en nu heeft [minderjarige] ook geen mentor gehad. De moeder vindt dat een gemiste kans. Ook heeft nog altijd geen screening van de pleegzorg plaatsgevonden ondanks de zorgen van de moeder. De relatie tussen de moeder en oma mz is niet goed. Bij de moeder zit een groot trauma als gevolg van gebeurtenissen in het verleden in relatie tot de oma mz en bij de oma mz zit wellicht eveneens een trauma. Aan de wens van [minderjarige] om het contact in het huis van de grootouders te laten plaatsvinden, kan de moeder daarom niet voldoen. Zij krijgt paniekaanvallen. Zij heeft daarvoor van de huisarts inmiddels een doorverwijzing gekregen om behandeld te worden. De moeder heeft [minderjarige] sinds november 2020 niet meer gezien en inmiddels is er ook geen appcontact meer. De moeder wil heel graag weer contact met [minderjarige] . Zij had er op gerekend dat zij contact met [minderjarige] zou hebben voordat [minderjarige] op vakantie ging en het was heel teleurstellend voor haar dat dit niet door ging. Namens de moeder is, gelet op het gebrek aan voortgang met name in het bewerkstelligen van contact, gevraagd om de verzoeken slechts voor de duur van drie maanden toe te wijzen. Die periode kan gebruikt worden om zaken recht te zetten die nu verkeerd zijn gegaan.
Met betrekking tot de school is namens de moeder aangevoerd dat het voor haar heel moeilijk is dat zij beslissingen moet nemen vanuit haar gezagspositie, maar dat zij niet de gelegenheid heeft om met [minderjarige] zelf te praten over die beslissingen. De moeder maakt zich bijvoorbeeld grote zorgen dat de opleiding waar [minderjarige] nu mee wil starten uiteindelijk haar droom van game design in de weg staat. Zij heeft dan niet de gelegenheid om dat met [minderjarige] te bespreken en ook met [opleiding] kon zij dit niet bespreken. De moeder heeft verklaard dat zij bang is dat deze opleiding [minderjarige] onvoldoende stimuleert waardoor psychisch ook slechter met haar zal gaan. Volgens de moeder wordt er onvoldoende rekening gehouden met het autisme van [minderjarige] . De moeder heeft daarom verzocht het verzoek van de GI af te wijzen voor zover dat het verzoek betreft tot de gedeeltelijke belasting van de GI met het gezag met betrekking tot inschrijving van [minderjarige] bij [opleiding] . Eventueel zou de moeder er nog mee kunnen instemmen om tijdelijk haar toestemming te geven voor de inschrijving van [minderjarige] bij [opleiding] , voor de duur van drie maanden, zodat in die periode kan worden onderzocht of het volgen van de opleiding bij deze school de juiste stap voor [minderjarige] is.
De Raad heeft verklaard dat hij een betrokken moeder ziet die het beste voor haar dochter wil. De Raad ziet echter eveneens het belang van de motivatie van [minderjarige] voor het volgen van een opleiding die ze graag wil. Daarbij is het ook van belang dat duidelijk is dat deze opleiding het voor [minderjarige] mogelijk maakt om later verder te gaan met de opleiding game design. Dit moet ook voor de moeder duidelijk zijn. De GI acht het niet in het belang van [minderjarige] om nu voor drie maanden de inschrijving te regelen omdat zij dan in onzekerheid verkeert. Verder heeft de Raad het belang van het snel tot stand komen van het contact tussen [minderjarige] en de moeder benadrukt. Hierin moet doortastend gehandeld worden. In dat opzicht zou de Raad een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een kortere duur wel kunnen begrijpen, hoewel drie maanden kort is.

De beoordeling

In de zaak met kenmerk C/02/383580 / JE RK 21-576:
De kinderrechter zal het resterende deel van de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing toewijzen en de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen tot 2 april 2022.
De kinderrechter stelt vast dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] onverminderd aanwezig is. Niemand van de belanghebbenden acht het daarbij in het belang van [minderjarige] dat zij nu terug gaat naar de moeder. De kinderrechter vindt dat evenmin in het belang van [minderjarige] . Wel benadrukt de kinderrechter dat de zeer moeizame relatie tussen de moeder en de pleegouders, die ook de ouders van de moeder zijn, hem grote zorgen baart. Deze relatie zorgt er voor dat de moeder niet op bezoek bij [minderjarige] kan komen in de omgeving waar zij nu verblijft en dit belemmert het contact tussen [minderjarige] en de moeder. Tegelijkertijd ziet de kinderrechter in het bijzonder in het geval van [minderjarige] het belang van het verblijven in een vertrouwde omgeving met mensen die zij al langer kent. In deze situatie is van belang dat er een goed pleegzorgonderzoek plaatsvindt. Hoewel de kinderrechter -tot op zekere hoogte- begrip kan hebben voor wachtlijstproblematiek benadrukt de kinderrechter dat hij in deze situatie een spoedig pleegzorgonderzoek in het bijzonder van belang acht en hij spoort de GI aan om hier nauw op toe te zien en het starten van dit traject waar dat mogelijk is te bespoedigen. Gelet op de onderlinge relatie tussen de moeder en de grootouders mz acht de kinderrechter het van belang dat de mogelijkheid van zelfstandig wonen voor [minderjarige] wordt onderzocht.
Verder overweegt de kinderrechter dat er sprake is van een heel vervelende en onwenselijke situatie nu [minderjarige] en de moeder geen contact meer hebben. De kinderrechter begrijpt dat dit de moeder veel verdriet doet. Afwezigheid van contact met haar moeder is verder ook niet in het belang van [minderjarige] . De kinderrechter heeft begrip voor zowel de bezwaren van [minderjarige] als van de moeder met betrekking tot de locatie van het contact. De kinderrechter ziet in deze situatie daarom het belang van iemand die het contact tussen [minderjarige] en de moeder kan begeleiden en die kan meehelpen met zoeken naar een locatie waar zowel [minderjarige] als de moeder zich op kun gemak kunnen voelen. De kinderrechter benadrukt dat het bewerkstelligen van contact tussen [minderjarige] en de moeder prioriteit moet hebben in de komende periode. Bij de kinderrechter ontstaat de indruk dat bij zowel de moeder als [minderjarige] over de ander misverstanden bestaan doordat rechtstreeks contact en een onderlinge relatie ontbreken. De kinderrechter wijst in dat verband de moeder op het belang van systeemtherapie. Het is duidelijk dat het systeem waar [minderjarige] en de moeder zich nu in bevinden niet goed functioneert. Daar kunnen zij hulp bij gebruiken. Eveneens ziet de kinderrechter het belang van individuele therapie voor [minderjarige] . De kinderrechter vindt het eveneens heel jammer dat die nog niet van de grond is gekomen en benadrukt ook hiervan het belang.
In de zaak met kenmerk C/02/389076 / JE RK 21-1793:
Op grond van artikel 1:265e, lid 1, BW kan de kinderrechter bij de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat deze machtiging is verleend, op verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Hij kan dit doen met betrekking tot onder meer de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling.
Bij gebreke van toestemming van de gezagdragende moeder zal de kinderrechter bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de GI, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Specifiek geldt de toekenning van het gedeeltelijk gezag voor de aanmelding van [minderjarige] bij de voornoemde onderwijsinstelling.
De kinderrechter overweegt dat hij de wens en beweegredenen van de moeder goed kan begrijpen. Het is logisch dat zij graag de schoolkeuze van [minderjarige] met haar wil bespreken. Ook ziet de kinderrechter dat de moeder juist de bedoeling heeft om in het belang van [minderjarige] te handelen omdat zij bang is dat [minderjarige] haar droom om te gaan werken in game design niet kan vervullen. Desondanks vindt de kinderrechter het ook heel belangrijk dat [minderjarige] aan een opleiding begint die voor haar geschikt is en waarvoor zij zelf ook gemotiveerd is. In het gesprek met [minderjarige] werd het de kinderrechter ook duidelijk dat [minderjarige] enthousiast is over deze opleiding en dat zij daar graag wil starten. De kinderrechter vindt het niet in het belang van [minderjarige] om haar nu in onzekerheid de laten zitten over het wel of niet kunnen volgen en afmaken van deze opleiding. Dat zal haar niet helpen om gemotiveerd aan de slag te gaan.
Desondanks begrijpt de kinderrechter het bezwaar van de moeder als het gaat om de positie van deze opleiding in de wens van [minderjarige] om uiteindelijk de opleiding game design te gaan volgen. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling min of meer kunnen bevestigen dat het volgen van deze opleiding [minderjarige] niet belemmert om later te gaan werken in game design, maar de kinderrechter verwacht dat de GI dit nog goed uitzoekt en ook haar best doet om de moeder op dat punt gerust te stellen. Als blijkt dat de opleiding die [minderjarige] nu gaat volgen haar in de weg staat om haar droom op lange termijn waar te maken dan moet zorgvuldig onderzocht worden waar [minderjarige] op lange termijn mee geholpen is. De kinderrechter benoemt daarbij dat de moeder meer meegenomen had moeten worden in de hele procedure van inschrijving. Dan hadden bezwaren van de moeder ook besproken kunnen worden. Het dus te meer van belang dat de moeder nu wel goed meegenomen wordt in de beslissingen over [minderjarige] ’s toekomst. De moeder heeft een zeer belangrijke positie in het leven van [minderjarige] en het is niet meer dan logisch dat zij goed en volledig wordt meegenomen in de belangrijke besluiten ten aanzien van [minderjarige] ’s leven, te meer omdat het contact tussen [minderjarige] en de moeder op het moment zo lastig is.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
In de zaak met kenmerk C/02/383580 / JE RK 21-576:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 2 oktober 2021 en tot 2 april 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten de grootouders van moederszijde, met ingang van 2 oktober 2021 en tot 2 april 2022;
In de zaak met kenmerk C/02/389076 / JE RK 21-1793:
belast de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te Eindhoven met het gezag van de moeder over [minderjarige] met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling ( [opleiding] te [woonplaats] );
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Verheuvel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 8 oktober 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch.