ECLI:NL:RBZWB:2021:5091

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
BRE-21_2327
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroepschrift inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroepschrift dat was ingediend door de belanghebbende tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting. De belanghebbende had een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 16 april 2021 was gedateerd. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, wat in dit geval eindigde op 28 mei 2021. Het beroepschrift werd echter pas op 2 juni 2021 door de rechtbank ontvangen, wat betekent dat het niet-tijdig was ingediend. De rechtbank overwoog dat, hoewel het beroepschrift binnen een week na de termijn was ontvangen, de datum van het poststempel (1 juni 2021) niet aannemelijk maakte dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post was bezorgd.

De belanghebbende voerde aan dat het beroepschrift op 27 mei 2021 ter post was bezorgd, maar deze stelling werd niet onderbouwd met bewijs. De rechtbank benadrukte dat de beroepstermijn van openbare orde is en dat bij termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring volgt, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank verwierp de argumenten van de belanghebbende, waaronder de stelling dat vertraging was opgetreden door de situatie rond Covid-19 en dat postbezorging op maandag niet plaatsvond. De rechtbank concludeerde dat er geen objectief verifieerbaar bewijs was voor de stellingen van de belanghebbende en dat zij verantwoordelijk was voor een tijdige indiening van het beroepschrift.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter S.A.J. Bastiaansen en openbaar gemaakt op 8 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/2327
uitspraak van 8 oktober 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend betreffende de uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 16 oktober 2019 tot en met 15 oktober 2020 met aanslagnummer [aanslagnummer] en de bij beschikking opgelegde boete.
De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 16 april 2021. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden.
De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 28 mei 2021. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het beroepschrift is niet-tijdig ingediend. Het beroepschrift is weliswaar op 2 juni 2021, dus binnen een week na afloop van de termijn, ontvangen bij de rechtbank, maar het is gelet op de datum van de poststempel (1 juni 2021) niet aannemelijk dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Belanghebbende heeft wel aangevoerd dat het beroepschrift op 27 mei 2021 ter post is bezorgd, maar die stelling is niet aannemelijk gemaakt doordat daar geen enkel bewijs van is geleverd.
De beroepstermijn is van openbare orde. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
In dat verband verwerpt de rechtbank de stelling van belanghebbende dat uit de rechtsmiddelverwijzing bij de uitspraak op bezwaar volgt dat bij indiening binnen een week na de termijn het beroep ontvankelijk zou zijn. Immers staat in die rechtsmiddelverwijzing dat het beroepschrift binnen de beroepstermijn ter post moet zijn bezorgd. De stelling dat belanghebbende door de situatie rond Covid heeft gezorgd voor vertraging en verblijf in quarantaine wordt ook door de rechtbank verworpen aangezien dat uit geen enkel objectief verifieerbaar bewijsstuk blijkt. Belanghebbende voert aan dat de rechtbank het beroepschrift later heeft ontvangen omdat er een weekend tussen heeft gezeten en dat op maandag tegenwoordig geen post wordt bezorgd. Daarbij komt dat volgens belanghebbende wellicht nog vertraging is opgetreden door de verwerking via de interne post. Deze stellingen kunnen belanghebbende niet helpen. Al zouden deze stellingen van belanghebbende juist zijn, dan nog komen deze omstandigheden geheel voor haar rekening en risico. Immers is zij verantwoordelijk voor een tijdige indiening van het beroepschrift bij de rechtbank. De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat bij de rechtbank wel postbezorging plaatsvindt op maandag en wordt de post bij binnenkomst afgestempeld en dus niet – zoals belanghebbende lijkt te stellen – pas op het moment dat deze de juiste afdeling heeft bereikt.
Er zijn geen omstandigheden komen vast te staan op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Het beroep is daarom, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, kennelijk niet-ontvankelijk.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 8 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.