Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, wonende in Duitsland, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de inhouding van loonheffingen over ontvangen inkomsten in het jaar 2016 van de Sociale Verzekeringsbank, ABP N.V. en ASR Levensverzekeringen N.V. De inspecteur had deze bezwaren op 10 januari 2020 niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift van de belanghebbende, dat op 6 maart 2020 was gedateerd, pas op 11 maart 2020 ter griffie was ontvangen, terwijl de wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift op 21 februari 2020 eindigde. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat hij het beroepschrift tijdig per aangetekende post had verzonden. Hierdoor werd het beroep ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft echter de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard voor zover de beroepen betrekking hadden op de ambtshalve beslissingen van de inspecteur. De rechtbank heeft geen inhoudelijk oordeel gegeven over de hoogte van de door belanghebbende verschuldigde belasting in Nederland, maar heeft aangegeven dat de belanghebbende de mogelijkheid heeft om een aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2016 in te dienen bij de Belastingdienst. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.