Op 8 september 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) afgewezen, ondanks de zorgen over de veiligheid van de kinderen. De GI had verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, omdat zij van mening was dat er sprake was van structurele onveiligheid. Dit verzoek werd ondersteund door een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, die echter concludeerde dat er onvoldoende gronden waren voor een uithuisplaatsing op dat moment.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van de kinderen rommelig en onrustig is verlopen, met veel wisselingen van gezinsmanagers en hulpverleners. Er is geen zicht op wat de ouders nodig hebben en de GI is onvoldoende op de hoogte van de huidige situatie van de minderjarigen. De kinderrechter benadrukte het belang van een gedegen gezinsplan en samenwerking tussen de ouders en de GI. De ouders moeten ook hulpverlening krijgen om constructief met elkaar te communiceren.
De beslissing van de kinderrechter houdt in dat het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing wordt afgewezen, en dat er binnen drie maanden hoger beroep kan worden ingesteld. De kinderrechter heeft de zaak als een nieuwe start aangemerkt, waarbij de focus moet liggen op het stabiliseren van de thuissituaties en het uitvoeren van het gehechtheidsonderzoek door [Kindertherapie].