ECLI:NL:RBZWB:2021:4978

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
BRE-21_1569
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure die betrekking heeft op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017. De belanghebbende had op 3 maart 2021 gereageerd op een uitspraak op bezwaar, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst deze reactie als beroepschrift heeft aangemerkt en doorgestuurd naar de rechtbank. De rechtbank was bevoegd om het beroepschrift te behandelen.

De zaak betreft een aanslag met het aanslagnummer [aanslagnummer] H.76.01, waarbij de belanghebbende griffierecht verschuldigd was van € 49,00. De griffier heeft de belanghebbende schriftelijk geïnformeerd over deze verschuldigdheid en heeft in een aangetekende brief van 9 mei 2021 nogmaals gewezen op de noodzaak om het griffierecht binnen vier weken over te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht niet is ontvangen, wat heeft geleid tot de conclusie dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft het beroep derhalve niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank, waarbij de indiener kan verzoeken om in de gelegenheid te worden gesteld om over het verzet te worden gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/1569
uitspraak van 5 oktober 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Motivering

Bij brief, binnengekomen bij de Belastingdienst op 3 maart 2021, heeft belanghebbende gereageerd op de uitspraak op bezwaar. De inspecteur heeft deze brief aangemerkt als een beroepschrift en doorgezonden naar de rechtbank, omdat de rechtbank bevoegd is om het beroepschrift te behandelen. Het beroep ziet op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2017 met aanslagnummer [aanslagnummer] H.76.01 en de bij beschikking opgelegde boete. Hiervoor is belanghebbende griffierecht verschuldigd van € 49,00. De griffier heeft belanghebbende daarover schriftelijk geïnformeerd.
De griffier heeft belanghebbende in een aangetekende brief van 9 mei 2021 nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. De brief vermeldt dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen, indien het griffierecht niet binnen vier weken na dagtekening van de brief is overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Volgens gegevens van Track&Trace van PostNL is de brief afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres.
Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht niet is ontvangen. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

2.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 5 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.