ECLI:NL:RBZWB:2021:4936

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9207
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing faillissementsuitkering door UWV wegens betalingsonmacht

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV. De eiser, die in dienst was bij een ex-werkgever, had verzocht om een faillissementsuitkering wegens betalingsonmacht. Het UWV had eerder besloten dat er geen recht op uitkering bestond, omdat er geen sprake zou zijn van niet-betaalde overuren, structureel overwerk of te weinig betaalde reiskosten. Eiser had tegen dit besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 19 augustus 2019 in dienst trad bij zijn ex-werkgever, maar dat het dienstverband eindigde op 19 december 2019. De ex-werkgever werd op 20 mei 2020 failliet verklaard. Eiser voerde aan dat hij recht had op uitbetaling van niet-betaalde overuren en reiskosten, en dat hij tijdens zijn ziekte ook recht had op een deel van de eerder gemaakte overuren. Het UWV stelde echter dat de eiser geen vorderingen had op de ex-werkgever, omdat de werkgever de gewerkte overuren correct had betaald en de reiskostenvergoeding in overeenstemming was met de arbeidsovereenkomst.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geweigerd de faillissementsuitkering toe te kennen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende actie had ondernomen om zijn vorderingen geldend te maken en dat er geen wettelijke basis was voor de claims die hij indiende. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9207 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 juli 2020 (primaire besluit) heeft het UWV aan eiser meegedeeld, voor zover hier van belang, dat er geen sprake is van niet betaalde overuren, structureel overwerk, of te weinig betaalde reiskosten, zodat hiervoor geen uitkering wegens betalingsonmacht kan worden verstrekt.
In het besluit van 7 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 20 september 2021. Eiser was samen met zijn partner aanwezig op deze zitting. Namens het UWV heeft [naam vertegenwoordiger] deelgenomen aan deze zitting via een telefoonverbinding. Eiser heeft voor deze wijze van deelname aan de zitting toestemming gegeven.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is op 19 augustus 2019 in dienst getreden bij [naam bedrijf] (ex-werkgever) voor de duur van 4 maanden. Het dienstverband is beëindigd per 19 december 2019.
Op 20 mei 2020 is de ex-werkgever failliet verklaard.
Eiser heeft het UWV verzocht de betalingsverplichtingen van zijn ex-werkgever wegens betalingsonmacht (faillissementsuitkering) over te nemen.
Met het primaire besluit is het verzoek van eiser, voor zover betrekking hebbend op de overuren, structureel overwerk en reiskosten afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van vorderingen op de ex-werkgever wegens niet-betaald overwerk (ook niet tijdens ziekte) of reiskosten, zodat hiervoor geen uitkering ingevolge hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) wegens betalingsonmacht van de failliete ex-werkgever kan worden verstrekt.
Geschil
2. In geschil is of het UWV op goede gronden besloten heeft geen faillissementsuitkering toe te kennen.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan dat hij een vordering op zijn ex-werkgever heeft wegens onbetaalde overuren. Hij had hiervoor ook al een advocaat ingeschakeld, maar toen ging de ex-werkgever failliet. Verder is eiser van mening dat tijdens zijn ziekte op grond van de CAO ook de overuren uitbetaald hadden moeten worden en dat zijn ex-werkgever te weinig reiskosten heeft betaald.
Standpunt UWV
5. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser een werkweek van 40 uur had. Per 2 gewerkte uren moest er een kwartier pauze worden genomen. Bij de berekening van de overuren heeft eiser hiermee geen rekening gehouden. Uit de administratie van de werkgever blijkt dat de werkgever de gewerkte overuren (minus de pauzes) heeft betaald. Volgens het UWV blijkt niet uit de CAO of de arbeidsovereenkomst dat de werkgever tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid overuren naar rato dient te betalen. Eiser kan ook geen beroep doen op het rechtsvermoeden van arbeidsomvang omdat hij slechts 7 weken heeft gewerkt. Met betrekking tot de geclaimde reiskosten stelt het UWV dat eiser heeft ingestemd met een reiskostenvergoeding van € 32,50 per maand. Dit bedrag is ook door de werkgever betaald, zodat er geen sprake is van een vordering.
Beoordeling rechtbank
5.1
Naar vaste rechtspraak worden de door het UWV over te nemen verplichtingen bepaald door wat een werkgever en een werknemer in hun rechtsverhouding zijn overeengekomen of wat uit het burgerlijk recht ten aanzien van die rechtsverhouding voortvloeit. [1] Dit betekent dat de bestuursrechter zelfstandig de uit het burgerlijk recht voortvloeiende verplichtingen van de ex-werkgever en de arbeidsrechtelijke verhouding tussen de werknemer en de ex-werkgever moet beoordelen.
5.2
In de situatie dat de arbeidsovereenkomst al is geëindigd voordat het faillissement intreedt, zal moeten vaststaan dat het niet geldend kunnen maken van een vordering op de werkgever uitsluitend voortvloeit uit de betalingsonmacht van de werkgever. Deze eis wordt zeer strikt uitgelegd door de Centrale Raad van beroep. Daarbij is van beslissende betekenis of aangenomen moet worden dat bij voldoende voortvarende en gerichte actie van de werknemer de werkgever de vordering reeds zou hebben voldaan indien geen sprake zou zijn geweest van een faillissement. Is van een dergelijke voortvarende en gerichte actie geen sprake geweest, dan ligt de conclusie in de rede dat het niet geldend kunnen maken van de vordering niet uitsluitend het gevolg is van betalingsonmacht. [2]
6.1
Eiser heeft het UWV verzocht om niet betaalde overuren, niet betaalde reiskosten en een deel aan loon dat tijdens ziekte niet zou zijn doorbetaald over te nemen.
Overuren
6.2
Uit de stukken blijkt dat werknemers moesten in- en uitklokken. Werknemers waren verplicht om iedere twee uur een kwartier pauze op te nemen. Omdat het in- en uitklokken niet altijd mogelijk is, heeft de werkgever de regel ingevoerd dat hij dan kijkt naar de geklokte begin- en eindtijd, waarbij er iedere 2 uur een kwartier pauze wordt afgetrokken.
6.3
Uit de stukken blijkt dat werkgever en werknemer niet van mening verschillen over de begin- en eindtijden die geklokt zijn. Zij verschillen wel van mening over de berekening van het aantal overuren. Eiser stelt dat hij, door de werkdruk, geen pauzes heeft kunnen of mogen opnemen. Door aftekening van de tijdlijsten is de werkgever akkoord gegaan met het niet opnemen van de pauzes, aldus werknemer. Gelet daarop is eiser van mening dat de werkgever verplicht was de pauzes waarin hij heeft doorgewerkt uit te betalen.
6.4
De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Zoals het UWV terecht tijdens de zitting heeft opgemerkt, ziet de aftekening van de urenlijsten door de leidinggevenden op de begin- en eindtijden. Dit volgt logisch uit de door de werkgever opgestelde regel dat iedere 2 uur een kwartier pauze in aanmerking wordt genomen. Dat in de toelichting bij het gebruik van de tijdregistratie wordt aangegeven dat begin pauze ‘eindtijd werk is’ en einde pauze ‘begintijd werk’, maakt dit niet anders. Juist vanwege het feit dat de pauzes voor de werkgever niet controleerbaar zijn, is de regel ingevoerd dat als geen pauzes zijn geboekt, gekeken wordt naar de begin- en eindtijd en daarvan iedere 2 uur een kwartier pauze wordt afgetrokken.
Met betrekking tot de ter zitting door eiser naar voren gebrachte stelling dat in het reglement niet de verplichting is opgenomen om iedere 2 uur een kwartier pauze op te nemen, merkt de rechtbank het volgende op. Uit de getekende arbeidsovereenkomst blijkt dat eiser een 40-urige werkweek heeft. De werktijden zijn vastgesteld van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur. Dit zijn 9 uren per dag. Hieruit volgt dat eiser per dag in totaal 1 uur pauze moet opnemen. Dit is gelijk aan iedere 2 uur een kwartier pauze. De rechtbank zal er daarom bij de verdere beoordeling van uitgaan dat eiser iedere 2 uur een kwartier pauze moet nemen.
6.5
Uit de overzichten van eiser blijkt dat hij geen pauzes heeft geboekt. In overeenstemming met de regel heeft de werkgever het aantal overuren berekend met in achtneming van een kwartier pauze per 2 gewerkte uren. Eisers claim komt er feitelijk op neer dat de werkgever verplicht is om de doorgewerkte pauzes uit te betalen. Hoewel de rechtbank geen twijfel heeft dat eiser hard heeft gewerkt bij deze werkgever, staat niet vast dat eiser ook alle pauzes heeft doorgewerkt. Er zijn verder ook geen stukken waaruit blijkt dat de werkgever zich verplicht heeft gewerkte pauzes door te betalen. Er is ook geen wettelijke grondslag waaruit dit volgt. Het UWV heeft dan ook op goede gronden de claim van eiser inzake de overuren afgewezen. Overigens blijkt uit de stukken ook niet dat eiser, voortvarend en gericht actie heeft ondernomen richting de werkgever (zoals als voorwaarde weergegeven onder punt 5.2). Integendeel, uit de stukken blijkt dat de eiser de werkgever alleen met een brief van 17 december 2019 heeft aangesproken op het niet volledig betalen van overuren. Op enige moment heeft de rechtsbijstandsverzekeraar/advocaat van eiser besloten geen verdere juridische actie te ondernemen, zoals eiser ter zitting ook heeft bevestigd. Voor zover de claim van overuren wel vast zou komen te staan, is in ieder geval niet gebleken dat het niet betalen van deze overuren uitsluitend voortvloeit uit de betalingsonmacht van de werkgever.
Reiskosten
6.6
Eiser heeft te weinig betaalde reiskosten geclaimd bij het UWV. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat eiser per maand € 32,50 aan reiskosten krijgt. Dit bedrag is ook uitbetaald door de werkgever. Hoewel eiser gelijk heeft dat de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen reiskosten niet in overeenstemming zijn met de CAO, blijkt uit de stukken niet dat eiser zijn werkgever heeft aangesproken op de te lage reiskosten.
Ter zitting heeft eiser gesteld dat hij zijn werkgever al in augustus 2019 heeft aangesproken op de te lage reiskostenvergoeding. Hiervan zitten echter geen stukken in het dossier en eiser heeft hiervan ook in beroep geen bewijs overgelegd. Verder wordt in de brief van 17 december 2019 waarbij eiser de werkgever heeft aangesproken op uitbetaling van overuren ook geen melding gemaakt van te weinig betaalde reiskosten. Nu eiser kennelijk heeft ingestemd met deze reiskostenvergoeding en daarna niet is gebleken van een voldoende voortvarende en gerichte actie van eiser richting de werkgever om alsnog reiskosten conform de CAO vergoed te krijgen, kan ook niet geoordeeld worden dat de vordering van eiser uitsluitend voortvloeit uit de betalingsonmacht van de werkgever.
Loondoorbetaling tijdens ziekte
6.7
Niet in geschil is dat eiser zijn vaste loon tijdens ziekte doorbetaald heeft gekregen. Eiser is echter van mening dat hij tijdens ziekte ook recht heeft op uitbetaling van een deel van de eerder gemaakte overuren. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser verwezen naar artikel 18, tweede lid, onder b, van de CAO. In dit artikel is bepaald dat de werknemer die in het kader van zijn re-integratie geheel of gedeeltelijk het werk hervat, recht heeft op, naar rato van het aantal gewerkte uren, een aanvulling tot 100% van het loon. Nog los van het gegeven dat eiser niet (gedeeltelijk) aan het werk was tijdens ziekte, volgt uit deze bepaling niet dat een deel van de eerder betaalde overuren moeten worden uitbetaald tijdens ziekte. Ook anderszins volgt uit de CAO of de arbeidsovereenkomst niet dat eiser een deel van de eerder uitbetaald overuren uitbetaald moet krijgen tijdens ziekte. Deze beroepsgrond faalt eveneens.
Conclusie rechtbank
7. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen heeft het UWV terecht geweigerd aan eiser een faillissementsuitkering toe te kennen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 1 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Wettelijk kader
Werkloosheidswet
Artikel 61
Een werknemer heeft recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk, indien hij van een werkgever, die in staat van faillissement is verklaard, aan wie surséance van betaling is verleend, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, of die anderszins verkeert in de blijvende toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, loon, vakantiegeld, of vakantiebijslag te vorderen heeft of indien hij geldelijk nadeel kan ondervinden doordat deze werkgever bedragen die hij in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, niet heeft betaald.
Artikel 62, eerste lid
Geen recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk heeft de werknemer, wiens dienstbetrekking met de werkgever reeds was geëindigd voordat de werkgever kwam te verkeren in een toestand als bedoeld in artikel 61, tenzij:
a. een duidelijke samenhang bestaat tussen de omstandigheden die tot het eindigen van de dienstbetrekking leidden en de omstandigheden, die tot die toestand hebben geleid; of
b. de werknemer een recht heeft op betaling van loon, vakantiegeld, vakantiebijslag of andere bedragen als bedoeld in artikel 61, dat geen verband houdt met een toestand als bedoeld in artikel 61 en dat niet geldend kan worden gemaakt uitsluitend wegens die toestand.
Artikel 64, eerste lid, onder a, ten derde
Het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk wordt per kalendermaand berekend en omvat het loon over ten hoogste dertien weken, onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop de dienstbetrekking van rechtswege eindigt.