ECLI:NL:RBZWB:2021:4935

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5256
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering door UWV en de beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de weigering van een Ziektewet-uitkering. Eiseres had op 25 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor een uitkering, maar het UWV weigerde deze op basis van de medische beoordeling dat zij arbeidsgeschikt was. Eiseres had eerder al een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontvangen en was sinds 2006 werkzaam als verkoopster. Het UWV had eerder aanvragen voor WIA-uitkeringen afgewezen, en na een medische beoordeling concludeerde het UWV dat er geen nieuwe medische situatie was die een uitkering rechtvaardigde.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische rapportages van het UWV bestudeerd. Eiseres voerde aan dat zij ten onrechte niet was gehoord en dat haar medische situatie was verslechterd. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling voldoende was onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve medische gegevens waren die de stelling van eiseres ondersteunden dat zij niet in staat was haar arbeid te verrichten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat het UWV op goede gronden had geweigerd de ZW-uitkering toe te kennen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5256 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 28 november 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiseres een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd met ingang van 25 oktober 2019.
In het besluit van 31 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit tijdig beroep ingesteld, dat door het UWV is doorgezonden aan de rechtbank.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 december 2020.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar echtgenoot [naam echtgenoot] en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend om het UWV in de gelegenheid te stellen te reageren op de door eiseres op 18 december 2020 ingestuurde nadere medische gronden.
Nadat beide partijen nog gedingstukken hebben ingebracht heeft de rechtbank partijen laten weten het onderzoek te zullen sluiten tenzij zij of één van hen aangeeft nog te willen gehoord op een zitting.
Vervolgens is het onderzoek met toestemming van partijen gesloten, waarna de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken heeft verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres was sinds 2006 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werkzaam als verkoopster bij de [naam bedrijf] (hierna: werkgever) voor 15 uur per week. In 2014 heeft eiseres een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ingediend.
Bij besluit van 14 juli 2014 heeft het UWV die aanvraag per 18 augustus 2014 afgewezen omdat eiseres minder dan 35% (namelijk 0%) arbeidsongeschikt werd geacht.
Bij besluit van 1 maart 2018 heeft het UWV een nieuwe aanvraag voor een WIA-uitkering per 30 augustus 2017 afgewezen omdat eiseres andere gezondheidsklachten had dan tijdens haar eerdere WIA-uitkering.
Het dienstverband bij de werkgever, laatstelijk voor 12 uren per week als verkoopster, is per 4 maart 2019 ontbonden door middel van een beëindigingsovereenkomst.
Bij besluit van 7 maart 2019 heeft het UWV eiseres in verband met de beëindiging van haar dienstverband een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend met ingang van 4 maart 2019.
Vanuit de WW heeft eiseres zich per 22 maart 2019 ziek gemeld.
Bij besluit van 25 april 2019 heeft het UWV eiseres de gevraagde ZW-uitkering
geweigerd omdat eiseres geschikt werd geacht voor haar eigen werk.
Bij besluit van 11 juli 2019 heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 25 april 2019 ongegrond verklaard.
Per 25 oktober 2019 heeft eiseres zich opnieuw ziek gemeld. Na medisch onderzoek heeft het UWV bij het primaire besluit eiseres een uitkering op grond van de ZW geweigerd omdat zij op 25 oktober 2019 arbeidsgeschikt was voor haar eigen werk.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht heeft geweigerd eiseres per 25 oktober 2019 een ZW-uitkering toe te kennen.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
4. Eiseres heeft aangevoerd ten onrechte niet te zijn gehoord alvorens het UWV een beslissing op haar bezwaar heeft genomen.
Naar uit het dossier blijkt en ter zitting desgevraagd is bevestigd heeft eiseres gevraagd om een hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts. Toen het eiseres bekend werd dat bij een in deze procedure te houden hoorzitting vooralsnog geen verzekeringsarts zou deelnemen heeft zij desgevraagd aangegeven van een hoorzitting te willen afzien.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het schenden van de hoorplicht.
5.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk als verkoopmedewerkster voor 12 uur per week als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
6.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een arts bezwaar en beroep (arts b&b) onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
6.1
Primaire arts [naam arts 1] heeft eiseres gezien op het spreekuur van 26 november 2019 en het dossier bestudeerd. De rapportage van deze arts van 27 november 2019 is getoetst en akkoord bevonden door de contrasignerende verzekeringsarts [naam arts 2] . De primaire arts geeft aan dat de geclaimde klachten onverkort en onveranderd aanwezig waren. Er heeft zich geen verergering van klachten/beperkingen voorgedaan in de periode vlak voor of na het tekenen van de vaststellingsovereenkomst (bij de beëindiging van het dienstverband). Eiseres was op 22 maart 2019 en ook per 25 oktober 2019 arbeidsgeschikt in de zin van de ZW. De primaire arts ziet tijdens het onderzoek geen toegenomen beperkingen en arbeidsongeschiktheid in de periode vlak voor en na het tekenen van de vaststellingsovereenkomst. Ook is er geen sprake van toegenomen beperkingen vanaf de datum van laatste ziekmelding. En hoewel eiseres aangeeft meer klachten te hebben is er volgens [naam arts 1] geen nieuwe medische situatie en hij verwacht ook op de langere termijn (zeker het eerste jaar) geen aanzienlijke verandering. De primaire arts concludeert dat eiseres per datum ziekmelding als doorlopend geschikt voor de maatgevende arbeid is te beschouwen en er ook geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid is vanaf die datum.
Arts b&b [naam arts 3] en verzekeringsarts b&b [naam arts 4] hebben het dossier en het bezwaarschrift bestudeerd. [naam arts 3] geeft in zijn rapportage van 29 januari 2020 aan dat eiseres niet ziek uit dienst is gegaan en bij het uit dienst gaan een vaststellingsovereenkomst heeft getekend. Daarbij heeft zij met haar klachten en belemmeringen haar eigen werk kunnen uitvoeren tot aan het tekenen van de vaststellingsovereenkomst. Nadere medische gegevens waaruit blijkt van een ernstigere medische situatie of ernstigere beperkingen zijn niet gebleken. Verder is er op de datum van de ziekmelding (25 oktober 2019) geen verandering in de medische situatie te objectiveren waaruit blijkt dat eiseres meer beperkt is dan toen het dienstverband werd beëindigd.
6.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat anders dan de arts b&b stelt, haar medische situatie niet hetzelfde is als toen zij de vaststellingsovereenkomst tekende. De fysieke situatie is volgens eiseres sterk achteruit gegaan. Verder wijst eiseres er op dat is nagelaten een verzoek te doen tot het overleggen van nadere medische gegevens. Ook wijst eiseres er op dat de primaire arts naar haar schouders en nek heeft gekeken. Dat acht eiseres onvoldoende en zij betwijfelt of iemand met twee vingerdrukken kan bepalen wat er aan de hand is. Ten slotte heeft eiseres er op gewezen dat de beëindigingsovereenkomst nu juist is gesloten omdat het steeds slechter ging met haar gezondheid. Eiseres concludeert dat niet naar haar is geluisterd en te snel is beslist dat de medische situatie gelijk is aan die ten tijde van de vaststellingsovereenkomst.
6.3
Oordeel rechtbank over medische beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de arts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiseres gestelde klachten, waaronder naast de langer bekende handklachten ook de fibromyalgische klachten waardoor eiseres beperkt is in bewegen en pijn heeft in benen, schouders, armen en handen. Verder hebben de artsen van het UWV voldoende gemotiveerd waarom zij van mening zijn dat eiseres geschikt is om haar eigen arbeid te verrichten.
De primaire arts heeft in de rapportage van 27 november 2019 gemotiveerd aangegeven dat de geclaimde klachten/beperkingen ten tijde van het tekenen van de vaststellingsovereenkomst naderhand niet zijn verergerd ten opzichte van die tijd, zodat eiseres niet arbeidsongeschikt in de zin van de ZW kan worden geacht. Hoewel eiseres meer klachten meldt, is er geen sprake van een nieuwe medische situatie. De primaire arts concludeert dat eiseres voldoende belastbaar is om in de maatgevende arbeid te hervatten omdat er geen medisch objectiveerbare belemmering is aan te wijzen die het eiseres onmogelijk maakt die arbeid te verrichten.
De arts b&b heeft in de rapportage van 29 januari 2020 het onderzoek van de primaire arts als correct aanvaard en de conclusies overgenomen. Daarbij heeft deze arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts b&b na onderzoek vastgesteld dat er op de datum van de ziekmelding (25 oktober 2019) geen verandering in de medische situatie is te objectiveren waaruit blijkt dat eiseres meer beperkt zou zijn dan zij was ten tijde van de beëindiging van het dienstverband middels de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank heeft geen reden om tot de conclusie te komen dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling door de artsen van het UWV niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de arts b&b.
De rechtbank ziet ten slotte geen aanleiding om te concluderen dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat eiseres niet is gezien door een verzekeringsarts b&b tijdens een spreekuurcontact. Eiseres is in de primaire fase onderzocht door arts [naam arts 1] en het medisch oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
De rechtbank wijst erop dat in het kader van artikel 19 van de ZW niet vereist is dat het geneeskundig onderzoek dient plaats te vinden door een verzekeringsarts. Dat hierop een uitzondering moet worden gemaakt voor de bezwaarfase kan niet worden afgeleid uit het wettelijk en regelgevend kader of de daarop betrekking hebbende rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie ook de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2021, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBROT:2021:6477). Ook de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie hoefden naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding te geven tot een nader spreekuurcontact in de bezwaarfase.
De door eiseres in beroep, ook na heropening van het onderzoek, overgelegde medische informatie geeft de rechtbank evenmin aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de arts b&b. Eiseres tracht al langere tijd het UWV duidelijk te maken dat haar medische situatie een uitkering ingevolge de ZW rechtvaardigt, maar daarvoor is nodig dat de verergering medisch objectiveerbaar door een arts is vastgesteld. Ook moeten de beperkingen zodanig (medisch objectiveerbaar) zijn toegenomen dat eiseres als gevolg daarvan niet meer in staat is ‘zijn arbeid’ als bedoeld in artikel 19 van de ZW te kunnen verrichten. De enkele stelling van eiseres dat zij zwaarder is beperkt, is daarvoor niet voldoende. De rechtbank overweegt ten slotte dat ook uit de door eiseres nader overgelegde beëindigingsovereenkomst en het trajectplan uit 2013 niet kan worden afgeleid dat het dienstverband (mede) in verband met haar ziekte zou zijn beëindigd, noch dat zij ten tijde in geding verdergaand beperkt was.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd eiseres per 25 oktober 2019 een ZW-uitkering toe te kennen.
7. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Reeds omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 1 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.