ECLI:NL:RBZWB:2021:4851

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9403 en 20_9405 en 20_9401
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake aanvragen om bijstandsuitkering en niet-ontvankelijkheid van bezwaren

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen. De eiser had aanvragen ingediend voor een algemene en bijzondere bijstandsuitkering op 31 januari 2020. Het college heeft in verschillende besluiten de termijn om te beslissen op deze aanvragen opgeschort en uiteindelijk de aanvragen buiten behandeling gesteld, omdat de eiser niet de gevraagde bewijsstukken had overgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 1 december 2020 afgewezen, omdat hij het griffierecht niet tijdig had betaald. Na verzet van eiser heeft de rechtbank het onderzoek hervat en geoordeeld dat het beroep ontvankelijk was, maar uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten om de aanvragen buiten behandeling te stellen, omdat eiser niet de benodigde gegevens had verstrekt. De verzoeken om schadevergoeding van eiser werden afgewezen, omdat niet was gebleken dat hij schade had geleden. De rechtbank heeft de besluiten van het college bevestigd en geen proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/9403 PW, 20/9405 PW en 20/9401 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen(het college), verweerder.

Procesverloop

In de besluiten van 13 februari en 3 maart 2020 (primaire besluiten I en II) heeft het college de termijn om te beslissen op eisers aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet van 31 januari 2020 opgeschort en hem nogmaals in de gelegenheid gesteld om bepaalde stukken te overleggen.
In het besluit van 11 maart 2020 (primair besluit III) heeft het college eisers aanvraag van
31 januari 2020 buiten behandeling gesteld.
In de besluiten van 29 september 2020 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II niet-ontvankelijk verklaard en tegen primair besluit III ongegrond.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Hij heeft daarbij verzocht om vrijstelling van het griffierecht.
De rechtbank heeft het beroep op betalingsonmacht op 1 december 2020 afgewezen.
De rechtbank heeft vervolgens eisers beroepen op 4 maart 2021 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet binnen de gestelde termijn het griffierecht heeft betaald.
Eiser is in verzet gegaan tegen deze uitspraak.
De rechtbank heeft dit verzet op 8 juni 2021 gegrond verklaard en het onderzoek in de beroepszaken hervat in de stand waarin het zich bevond voordat de uitspraak van 4 maart 2021 werd gedaan.
Omdat alsnog niet is gebleken dat eiser enig inkomen heeft, is de rechtbank van oordeel dat hij niet in verzuim is. Het beroep is daarom ontvankelijk.
De beroepen zijn behandeld op de zitting van de rechtbank op 12 augustus 2021, gelijktijdig met drie andere beroepszaken van eiser. Eiser en het college waren daarbij niet aanwezig.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Op 10 januari 2020 heeft eiser zich bij het college (weer) gemeld voor een algemene bijstandsuitkering en op 29 januari 2020 voor bijzondere bijstand.
Bij brief van 17 januari 2020 heeft het college aan eiser gevraagd uiterlijk 1 februari 2020 het bijgevoegde aanvraagformulier in te vullen en met de benodigde bewijsstukken in te leveren.
Op 31 januari 2020 heeft eiser bij het college een aanvraag gedaan voor een algemene bijstandsuitkering. In de aanvraag is aangeven welke stukken met de aanvraag moeten worden ingeleverd. Op 31 januari 2020 heeft eiser ook een aanvraag gedaan voor bijzondere bijstand.
Bij primair besluit I (van 13 februari 2020) heeft het college de termijn om te beslissen op eisers aanvraag om bijstand met 8 weken opgeschort, omdat hij nog niet alle stukken heeft verstrekt die nodig zijn om een besluit te kunnen nemen. Eiser wordt uitgenodigd voor een gesprek op 25 februari 2020. Hij kan dan de ontbrekende stukken inleveren.
Op 24 februari 2020 heeft eiser verschillende stukken overgelegd, waaronder een wijziging van het huurcontract van 18 december 2019 en Engelse leenovereenkomsten.
Bij primair besluit II (van 3 maart 2020) heeft het college de termijn om te beslissen op eisers aanvraag om bijstand met nogmaals acht weken opgeschort, omdat hij nog niet alle stukken heeft verstrekt die nodig zijn om een besluit te kunnen nemen. Eiser wordt verzocht om bewijzen van huurbetaling, van de opheffing van zijn bankrekeningen, om vertaling van de Engelse leenovereenkomsten, om identiteitsbewijzen van de personen die hem geld zouden hebben geleend en stukken waaruit blijkt dat deze personen gelden voor eiser hebben opgenomen bij de bank en hoe eiser dat heeft ontvangen. Tot slot verzoekt het college om bewijsstukken die eisers verklaring, dat hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien door de verkoop van een aantal persoonlijke goederen van hem en zijn echtgenote, onderbouwen. Eiser wordt uitgenodigd voor een gesprek op 10 maart 2020, omdat hij niet is verschenen op het gesprek van 25 februari 2020.
Bij primair besluit III heeft het college eisers aanvragen buiten behandeling gesteld, omdat hij nog steeds de gevraagde stukken niet heeft overgelegd.
Eiser heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Hangende het bezwaar heeft eiser aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 7 januari 2021 niet-ontvankelijk verklaard. (zaaknummers 20/9402 en 20/9404)
2.
Bestreden besluiten
Met bestreden besluiten I en II heeft het college eisers bezwaren tegen de primaire besluiten
I en II niet-ontvankelijk verklaard. Het college stelt dat de primaire besluiten herstel-beschikkingen zijn en beslissingen, zoals bedoeld in artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De herstelbesluiten zijn besluiten ter voorbereiding van besluiten en treffen eiser niet rechtstreeks in zijn belangen. Daarom staan daartegen geen rechtsmiddelen open.
Met bestreden besluit III heeft het college eisers bezwaar tegen primair besluit III ongegrond verklaard. Het college stelt dat hij ter beoordeling van eisers bijstandsaanvragen in redelijkheid financiële gegevens en andere gegevens heeft mogen verlangen, zoals stukken van huurbetaling, van de opheffing van de bankrekeningen, over de leningen (met vertaling) en over hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Volgens het college kon eiser redelijkerwijs beschikken over deze gegevens. Nu eiser de gegevens niet heeft overgelegd stelt het college in redelijkheid gebruik te hebben kunnen maken van zijn bevoegdheid om eisers aanvragen buiten behandeling te stellen.
3.
Beroepsgronden
Eiser heeft aangevoerd dat het college hem heeft gevraagd om bewijsstukken. Eiser heeft zijn best gedaan om de bewijsstukken op te sturen, maar sommige bestaan niet meer. Eiser overlegt stukken en dan vraagt het college iedere keer weer om andere stukken. Het opvragen van stukken is alleen maar bedoeld om termijnen te kunnen verlengen, aanvragen te kunnen afwijzen en voor het college om onder zijn verantwoordelijkheid uit te kunnen komen. Volgens eiser zijn er bijzondere omstandigheden om aan hem bijstand toe te kennen.
Tot slot heeft eiser verzocht om schadevergoeding in verband met de spanningen en de financieel moeilijke situatie waarmee eiser de laatste twee jaar is geconfronteerd.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het college eisers bezwaren tegen de primaire besluiten I en II op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard en zijn aanvragen om algemene en bijzondere bijstand van 31 januari 2020 op goede gronden buiten behandeling heeft gesteld.
Niet-ontvankelijkverklaring bezwaren/bestreden besluiten I en II
Naar het oordeel van de rechtbank dienen de primaire besluiten I en II, gelet op vaste rechtspraak van de CRvB [1] , te worden aangemerkt als besluiten, zoals bedoeld in artikel 6:3 van de Awb, ter voorbereiding van besluiten van het college op de aanvragen van eiser. Eiser wordt daardoor, los van die nog te nemen besluiten, niet rechtstreeks in zijn belang getroffen. De primaire besluiten I en II kunnen immers in het kader van bezwaar en beroep tegen een besluit tot buiten behandelingstelling van de aanvraag of tegen een inhoudelijk besluit op de aanvraag - ten volle - worden aangevochten. De primaire besluiten I en II zijn daarom niet vatbaar voor bezwaar of beroep. Het college heeft de bezwaren daartegen terecht niet-ontvankelijk verklaard. Bestreden besluiten I en II houden dan ook stand.
Buiten behandelingstelling aanvragen/bestreden besluit III
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Een bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Het gaat daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. [2]
Het college heeft eisers aanvragen om algemene en bijzondere bijstand buiten behandeling gesteld omdat hij, ook na herhaald verzoek, bepaalde stukken niet heeft overgelegd. Het gaat om onder meer:
  • bewijzen van huurbetaling;
  • bewijsstukken dat eisers bankrekeningen zijn opgeheven;
  • vertalingen van de door eiser overgelegde Engelse leenovereenkomsten, identiteitsbewijzen van degene die hem geld hebben geleend, stukken waaruit blijkt dat deze personen voor eiser geld hebben opgenomen en waaruit blijkt hoe eiser de leningen heeft ontvangen;
  • stukken waaruit blijkt hoe eiser vanaf 1 januari 2019 in zijn onderhoud heeft voorzien en een onderbouwing met stukken van zijn verklaring dat hij daarin heeft voorzien door verkoop van persoonlijke goederen van hem en zijn echtgenote.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college deze gegevens van eiser mogen verlangen om tot een juiste beoordeling van zijn aanvragen om algemene en bijzondere bijstand te komen. Vastgesteld dient te worden dat eiser deze gevraagde stukken niet heeft overgelegd. Niet gesteld noch gebleken is dat hij daarover redelijkerwijs niet de beschikking kon krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank houdt het besluit van het college tot buiten behandelingstelling van eisers aanvragen om algemene en bijzondere bijstand van 31 januari 2020 dan ook stand. Het college heeft de bezwaren van eiser tegen bestreden besluit III op goede gronden ongegrond verklaard.
6.
Conclusie
De beroepen zijn ongegrond.
De verzoeken om schadevergoeding van eiser wijst de rechtbank af. Niet dan wel onvoldoende is gebleken dat eiser schade heeft geleden. De besluiten van het college tot niet-ontvankelijkverklaring van eisers bezwaren tegen de primaire besluiten I en II en de buiten behandelingstelling van zijn aanvragen om algemene bijstand en afwijzing van de bijzondere bijstand houden immers in beroep stand.
Het is de rechtbank niet gebleken dat er voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn. Er volgt derhalve geen veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 28 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Wettelijk kader

ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Artikel 6:3
Een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit is niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraken van 10 oktober 2017 (CLI:NL:CRVB:2017:3472) en 18 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2714)
2.zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 28 april 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:997)