Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, wonende in België, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018, die was vastgesteld op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.548. De inspecteur had de scholingsuitgaven van de belanghebbende, die een lerarenopleiding volgde, in aftrek geweigerd. Tijdens de zitting op 12 augustus 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op aftrek van scholingsuitgaven. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij de opleiding volgde met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. De rechtbank wees erop dat het enkele volgen van de opleiding niet voldoende was om te concluderen dat er uitzicht was op een betaalde baan als leraar. Bovendien werd het beroep op het vertrouwensbeginsel afgewezen, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat er bijkomende omstandigheden waren die het vertrouwen rechtvaardigden dat de inspecteur zijn aangiften in eerdere jaren zou blijven volgen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en zag zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.