In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 23 september 2021, staat de belastingaanslag voor het jaar 2017 centraal. De belanghebbende, geboren op 26 november 1949, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) die was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.724, en de belanghebbende had in zijn aangifte een negatief inkomen van € -34.033 opgegeven, wat leidde tot een geschil over de aftrek van specifieke zorgkosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de aanslag had gecorrigeerd na het indienen van aanvullende informatie door de belanghebbende. De inspecteur had de aanslag verlaagd tot een belastbaar inkomen van € 16.666, maar de belanghebbende was van mening dat hij recht had op een hogere aftrek voor specifieke zorgkosten. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd, waarbij de aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen van € 16.642.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de hoogte van de geclaimde uitgaven voor specifieke zorgkosten beoordeeld, waaronder kosten voor vervoer en extra uitgaven voor kleding en beddengoed. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de hoogte van de onderhoudskosten en afschrijvingskosten van zijn auto. Ook werd geoordeeld dat de extra uitgaven voor kleding en beddengoed niet boven het forfaitaire bedrag van € 300 uitkwamen. De rechtbank heeft de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende veroordeeld en het door de belanghebbende betaalde griffierecht vergoed.