ECLI:NL:CRVB:2009:BK5131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2356 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en re-integratie-inspanningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als controleur/heftruckchauffeur werkte, was uitgevallen door rug- en knieklachten en had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat appellant deels ongeschikt was voor zijn functie, maar recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellant was het niet eens met de beslissing van het Uwv en stelde dat zijn werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, wat zou moeten leiden tot een loonsanctie.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank zich ten onrechte had uitgelaten over de re-integratie-inspanningen van de werkgever, aangezien het Uwv hierover geen besluit had genomen. De Raad concludeerde dat er geen impliciete weigering was om een loonsanctiebesluit te nemen, omdat appellant geen aanvraag had ingediend. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking had op de re-integratie-inspanningen en het niet opleggen van een loonsanctie, maar bevestigde de uitspraak voor het overige. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,-- bedroegen.

Uitspraak

08/2356 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 12 maart 2008, 07/771 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.H.H. Ceelen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ceelen, Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest in de functie van controleur/heftruckchauffeur voor gemiddeld 37,5 uur per week. Op 9 februari 2005 is hij uitgevallen in verband met rug- en knieklachten bij overgewicht. Naar aanleiding van de aanvraag van appellant om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per einde wachttijd is hij op 9 januari 2007 onderzocht door de verzekeringsarts M. Herweijer, die in haar rapportage heeft aangegeven dat appellant geschikt wordt geacht voor passend werk. De daarbij in acht te nemen beperkingen heeft de verzekeringsarts weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Op basis daarvan heeft de arbeidsdeskundige R. Goetheer vastgesteld dat appellant deels ongeschikt is te achten voor de volledige maatmanfunctie van controleur/heftruckchauffeur, vanwege een overschrijdende belastbaarheid met name bij de controlefunctie op de aspecten staan en klimmen, maar dat hij nog wel geschikt wordt geacht voor de op basis van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geselecteerde functies. Op basis van drie van deze functies (productiemedewerker, loketbediende en verkoper groothandel) heeft de arbeidsdeskundige het verlies aan verdienvermogen vastgesteld naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 29 januari 2007 aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 7 februari 2007 recht heeft op een loongerelateerde WGA- uitkering.
1.2. Bij besluit van 3 juli 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige W. Heijmans van 29 juni 2007, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 januari 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat zij in de stukken en in het beroepschrift geen aanknopingspunten heeft kunnen vinden voor het oordeel dat de beperkingen van appellant onjuist zijn vastgesteld, dan wel dat de hierop gebaseerde FML onjuist of onvolledig is. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het arbeidskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat niet is gebleken dat het Uwv is uitgegaan van een onjuiste maatman door uit te gaan van het door appellant voor zijn uitval verrichte werk als controleur/heftruckchauffeur. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever van appellant als voldoende zijn aan te merken en dat de stelling van appellant dat deze onvoldoende zijn geweest, niet is onderbouwd. Mitsdien heeft de rechtbank geconcludeerd dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per 7 februari 2007 in aanmerking komt voor een loongerelateerde WGA-uitkering.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij per 7 februari 2007 geschikt was voor de laatstelijk door hem verrichte arbeid, zijnde de combinatie van controleur/heftruckchauffeur. Onder verwijzing naar de door hem overgelegde stukken is appellant voorts van mening dat het Uwv zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zijn werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en mitsdien aan de werkgever ten onrechte geen loonsanctie is opgelegd.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. Met betrekking tot de grief van appellant dat hij per 7 februari 2007 geschikt was voor de laatstelijk tot december 2004 door hem verrichte functie van controleur/heftruckchauffeur stelt de Raad vast dat, blijkens de rapportage van de arbeidsdeskundige Goetheer, in deze functie als werkbelasting onder meer voorkomt: klimmen en klauteren tot maximaal acht keer per uur, ruim anderhalve meter (vier treden). Voorts stelt de Raad vast dat bij het item “klimmen” (4.21) op de FML van 9 januari 2007 wordt vermeld: sterk beperkt, kan geen opstap maken. Gelet hierop heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad terecht geconcludeerd dat appellant niet in staat is zijn maatgevende arbeid in volle omvang te verrichten, omdat de door de verzekeringsarts aangegeven belastbaarheid op het item “klimmen” wordt overschreden. Nu door appellant geen andersluidende medische gegevens zijn overgelegd, die tot aanpassing van de FML aanleiding zouden moeten geven, ziet de Raad geen grond om het standpunt van het Uwv niet te volgen. Mitsdien heeft het Uwv terecht op basis van een arbeidskundig onderzoek met toepassing van het CBBS voor appellant functies geselecteerd, die hij met inachtneming van zijn medische beperkingen geacht moet worden te kunnen verrichten en op basis daarvan geconcludeerd dat appellant per 7 februari 2007 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering.
4.2. Ten aanzien van de grief van appellant dat het Uwv zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zijn werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en geen loonsanctie heeft opgelegd, overweegt de Raad het volgende. Nu beide partijen ter zitting hebben erkend dat het Uwv hierover geen besluit heeft genomen en de Raad geen aanleiding ziet het standpunt van partijen niet te volgen, heeft de rechtbank naar het oordeel van de Raad de in artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de omvang van het geding gestelde grenzen niet in acht genomen door een oordeel te geven over de re-integratie-inspanningen van de werkgever. In de voorhanden gedingstukken ziet de Raad onvoldoende grond om appellant te volgen in zijn ter zitting ingenomen standpunt dat sprake zou zijn van een impliciete weigering om ter zake een besluit te nemen, nu appellant geen aanvraag heeft ingediend tot het nemen van een loonsanctiebesluit en appellant blijkens zijn bezwaarschrift tegen de toekenning van de WGA-uitkering ook geen bezwaar heeft gemaakt tegen de door hem gestelde impliciete weigering om een besluit te nemen tot het opleggen van een loonsanctie aan de werkgever. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 6 februari 2008, LJN BC4481, merkt de Raad op dat, indien een verzekerde in bezwaar tegen een beslissing op zijn WIA-aanvraag aan het Uwv zou verzoeken de werkgever alsnog een loonsanctie op te leggen, dit bezwaar in zoverre moet worden aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb waarop het Uwv alsnog een besluit dient te nemen en waarbij ook de werkgever als partij dient te worden betrokken. Voor zover de rechtbank een oordeel heeft gegeven over de vraag of de werkgever van appellant voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en of aan de werkgever een loonsanctie diende te worden opgelegd, komt de aangevallen uitspraak dan ook voor vernietiging in aanmerking.
4.3. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen, komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep in zoverre slaagt dat de aangevallen uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het oordeel over de re-integratie-inspanningen van de werkgever en het niet opleggen van een loonsanctie, dient te worden vernietigd en dat de aangevallen uitspraak voor het overige dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal derhalve € 1.288,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover betrekking hebbend op het oordeel over de re-integratie-inspanningen van de werkgever en het niet opleggen van een loonsanctie;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.288,--;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 145,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.M. Tason Avila.
JL