In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) die was opgelegd na het niet betalen van een rekening voor fijnstoftoeslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet is gehoord tijdens de bezwaarprocedure, ondanks zijn verzoek om gehoord te worden. De inspecteur stelde dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en dat hij daarom niet hoefde te horen. De rechtbank oordeelde echter dat het hoorrecht was geschonden, maar dat dit gebrek niet tot een andere uitkomst zou leiden, omdat de belanghebbende in de beroepsfase zijn bezwaren schriftelijk had kunnen uiteenzetten. De rechtbank concludeerde dat er geen verschil van mening bestond over de relevante feiten en dat de inspecteur geen beleidsvrijheid had in deze zaak. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar gelastte de inspecteur wel om het door de belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.