Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
negatief€ 4.350 in aanmerking genomen. Volgens de aangifte bedraagt de eigenwoningschuld op 31 december € 124.000 en de in aftrek gebrachte rente € 5.625.
“In nader onderling overleg is besloten dat de lening in 29 jaar wordt afgelost. Derhalve voor de eerste keer op 1 januari 2017.”Deze bepaling en ook de bepalingen omtrent aflossingen in de eerdere leningsovereenkomsten voldoen niet aan artikel 3.119a, eerste lid, letter b van de Wet IB 2001. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende en de vader nadere (schriftelijke) afspraken hebben gemaakt met een dergelijke contractuele verplichting. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de lening in de in geschil zijnde periode niet als eigenwoningschuld kwalificeert als bedoeld in artikel 119a, eerste lid, van de Wet IB 2001. Of al dan niet feitelijk is afgelost, is voor de vraag of is voldaan aan voorwaarde b van artikel 3.119a van de Wet IB 2001 niet van belang. Dat belanghebbende de intentie heeft gehad om op de lening af te lossen leidt niet tot een ander oordeel. Het gelijk is aan de inspecteur.
mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 24 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;