In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De belanghebbende had eerder een beroep ingesteld dat niet-ontvankelijk was verklaard omdat het griffierecht van € 48,00 niet was betaald. De rechtbank had de belanghebbende op meerdere momenten gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de gevolgen van het niet betalen. Ondanks een verzoek om ontheffing van het griffierecht wegens betalingsonmacht, heeft de belanghebbende geen bewijs geleverd dat hij daadwerkelijk in betalingsonmacht verkeerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet heeft gereageerd op verzoeken om onderbouwing van zijn betalingsonmacht en dat er geen bewijs is overgelegd dat zijn financiële situatie zodanig was dat hij het griffierecht niet kon betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep op betalingsonmacht terecht is afgewezen en dat de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep dus op goede gronden is gedaan. Het verzet is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.