ECLI:NL:RBZWB:2021:4789
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak in Breda
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van het bedrijfspand vastgesteld op € 1.026.000, terwijl de belanghebbende deze waarde te hoog vond en stelde dat de waarde maximaal € 634.480 zou moeten zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 12 augustus 2021, waar zowel de gemachtigde van de belanghebbende als de heffingsambtenaar en de taxateur aanwezig waren.
De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De taxateur had de waarde van het pand bepaald aan de hand van een taxatierapport, waarin de huurwaarde-kapitalisatiemethode was toegepast. De rechtbank oordeelde dat de gebruikte vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren en dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met de verschillen in oppervlakte en objectkenmerken. De rechtbank verwierp de argumenten van de belanghebbende over de hoogte van de huurprijs en de waardestijging ten opzichte van voorgaande jaren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarmee de vastgestelde WOZ-waarde van € 1.026.000 in stand bleef. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.