ECLI:NL:RBZWB:2021:4778

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
388216 HA RK 21-186
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • Peters
  • Breeman
  • Broeders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 21 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. [voorletter] van den Heuvel, de rechter die belast was met de behandeling van een civiele zaak. Het wrakingsverzoek was ingediend op grond van vermeende partijdigheid van de rechter tijdens een zitting op 22 juli 2021. Verzoeker stelde dat de rechter partijen ongelijk had behandeld en niet objectief was geweest in zijn vragen en beslissingen. De rechter betwistte deze beschuldigingen en gaf aan dat hij geen partijdigheid had getoond en dat zijn vragen bedoeld waren om een oplossing voor beide partijen te vinden.

De wrakingskamer oordeelde dat de rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat verzoeker onvoldoende concrete aanwijzingen had gegeven voor zijn beschuldigingen. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, maar dat het niet-ontvankelijk verklaard hoefde te worden. De gronden van verzoeker werden als onvoldoende onderbouwd beschouwd, en de wrakingskamer wees het verzoek af. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer 388216 HA RK 21-186
beslissing van 21 september 2021 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te Berkel-Enschot,
verder ook te noemen verzoeker.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hierna te noemen zaak;
  • een brief met bijlagen van verzoeker gestuurd aan de gewraakte rechter,
mr. [voorletter] van den Heuvel, gedateerd op 23 juli 2021;
  • het wrakingsverzoek ontvangen op 27 juli 2021;
  • de zittingsaantekeningen van de in de hoofdzaak op 22 juli 2021 gehouden zitting;
  • de pleitnota van verzoeker, ontvangen op 6 september 2021;
  • de mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer op
9 september 2021, waarbij door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoeker, de gewraakte rechter en de wederpartij in de hoofdzaak verschenen: dhr. [naam wederpartij 1] en mr. [naam wederpartij 2] .

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. [voorletter] van den Heuvel, hierna te noemen de rechter, belast met de behandeling van de zaak met nummer 387291 KG ZA 21-302 ( [zaaknaam] ).
2.2.
De rechter berust niet in het wrakingsverzoek.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoeker heeft – kort gezegd – het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. De rechter heeft partijen niet gelijk behandeld tijdens de zitting op
22 juli 2021, onder meer doordat bepaalde processtukken van de wederpartij wel werden toegestaan en bepaalde stukken van verzoeker niet. Bovendien lijkt de rechter te trappen in de leugens van de wederpartij. Uit artikel 21 Rv volgt immers dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Ook heeft de rechter de stukken niet goed gelezen. Tot slot denkt de rechter te veel mee met de wederpartij en niet met verzoeker.
3.2.
Verzoeker heeft verder toegelicht dat hij het wrakingsverzoek met bijlagen op vrijdag 23 juli 2021 of op zaterdag 24 juli 2021 per e-mailbericht heeft gestuurd naar de rechtbank. Op vrijdag 23 juli 2021 had hij de beslissing genomen om een wrakingsverzoek in te dienen. Omdat de advocaat van verzoeker heeft laten weten dat het niet meer mogelijk was een wrakingsverzoek te doen, heeft verzoeker onderzocht of dit klopte en daarom is er enige tijd overheen gegaan voordat het verzoek daadwerkelijk is ingediend. Verzoeker heeft het verzoek met bijlagen ook op maandag 26 juli 2021 bij de centrale balie van de rechtbank afgegeven.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
Allereerst voert de rechter aan dat het verzoek is gedateerd op vrijdag 23 juli 2021 maar dat het verzoek pas op 27 juli 2021, vijf dagen na de zitting, is ontvangen. Hierdoor heeft de rechter vraagtekens bij de tijdigheid van het wrakingsverzáoek. Bovendien is er tijdens de zitting een langdurige schorsing van 45 minuten geweest om partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar in overleg te treden. Daarna zijn partijen kort in de zittingszaal geweest. Het had volgens de rechter voor de hand gelegen dat verzoeker op dat moment kenbaar had gemaakt dat volgens hem door de rechter de schijn van partijdigheid is gewekt. Verzoeker heeft immers tijdens de schorsing de mogelijkheid gehad dit te bespreken met zijn advocaat.
4.2.
De rechter betwist tijdens de zitting blijk te hebben gegeven van partijdigheid en heeft opgemerkt verzoeker noch de wederpartij in de hoofdzaak te kennen en daarom dus ook geen sympathie of antipathie jegens de een of de ander te hebben. Verder heeft de rechter toegelicht het belangrijk te vinden dat er een oplossing komt die voor beide partijen werkt, hij staat voor een kwalitatief goede oplossing en heeft in dat kader bepaalde vragen aan partijen gesteld. Deze vragen waren weliswaar niet allemaal even relevant om een vonnis te kunnen wijzen, maar ze waren wel relevant om te onderzoeken of partijen tot een goede regeling zouden kunnen komen.
4.3.
De rechter heeft verder het volgende aangevoerd ten aanzien van de door verzoeker genoemde gronden:
  • de rechter heeft een productie van verzoeker niet toegelaten omdat die te laat was ingebracht en het ook geen productie betrof maar een verkapte conclusie van antwoord. Dit is een procesbeslissing en de rechter heeft daarbij het procesreglement gevolgd. Dit maakt de rechter niet partijdig;
  • de orde is door de rechter goed gehandhaafd tijdens de zitting, beide partijen zijn uitgebreid aan het woord gekomen;
  • voor de rechter is niet duidelijk waaruit blijkt dat verzoeker denkt dat de rechter hem niet gelooft. Of de rechter de stellingen van partijen wel of niet bewezen zal achten zal, voor zover die stellingen relevant zijn voor het te beoordelen geschil, blijken uit het door de rechter te wijzen vonnis;
  • de rechter betwist dat hij de stukken niet goed heeft gelezen en voert aan dat de stukken die hij van verzoeker had ontvangen, onvolledig waren;
  • de rechter heeft tijdens de zitting geïnformeerd naar de grondslag van de vordering en na het gegeven antwoord gezegd dat hij zijn weg hier wel in vindt mocht er een vonnis komen. Ook uit deze opmerking blijkt geen partijdigheid.
  • de rechter heeft toegelicht dat hij niet de ene partij meer heeft geholpen dan de ander. Hij heeft slechts opgemerkt dat het goed is om te kijken naar de afdwingbaarheid van de vordering mocht het tussen partijen tot een overeenkomst komen, zodat er een kwalitatief goede oplossing komt die voor partijen werkbaar is.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt, dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
5.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
5.4.
Voordat tot inhoudelijke behandeling van het verzoek kan worden overgegaan, dient te worden beoordeeld of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. Het verzoek moet op grond van artikel 37 Rv worden gedaan, zodra de daaraan ten grondslag gelegde feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
5.5.
Door verzoeker is toegelicht dat hij na de zitting met zijn advocaat heeft besproken dat hij een wrakingsverzoek in wilde dienen. Vervolgens heeft hij tijd nodig gehad om uit te zoeken of dit mogelijk was, nu zijn advocaat aangaf dat dit niet meer kon. Op het voorblad van het wrakingsverzoek staat het volgende vermeld:
“Deze stukken zijn ook per e-mail verzonden op zaterdag 24 juli 2021 om 9.17 naar e-mail adres: info.zwb@rechtspraak.nl.”Nu het verzoek niet direct naar het e-mailadres van de wrakingskamer is verzonden heeft het verzoek de wrakingskamer met enige vertraging bereikt. Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek niet zodanig laat na de zitting is gedaan dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De wrakingskamer is dus van oordeel dat het verzoek tijdig is gedaan.
5.6.
De wrakingskamer overweegt inhoudelijk als volgt. Verzoeker heeft gesteld dat de rechter partijdig en vooringenomen is en hij leidt dat af uit de kritische vragen die de rechter hem tijdens de zitting heeft gesteld. Inherent aan het houden van een zitting is, dat de standpunten van partijen kritisch kunnen worden bevraagd. Bij een civiele zitting heeft dat ook een functie teneinde te toetsen of het mogelijk is dat partijen een schikking kunnen bereiken, waarmee hun geschil wordt beëindigd. Zoals de rechter heeft aangevoerd, waren zijn kritische vragen aan beide partijen gesteld ter voorbespreking van een mogelijke vaststellingsovereenkomst tussen partijen. Dat zij een ander doel hadden is niet gebleken. De wrakingskamer is van oordeel dat hieruit geen vooringenomenheid van de rechter blijkt.
5.7.
Dat de rechter het procesreglement heeft gevolgd bij de beoordeling om stukken van verzoeker te weigeren en stukken van de wederpartij wel toe te laten in de procedure, is onvoldoende om de rechter te wraken. Het wel of niet toelaten is immers een procesbeslissing en tegen een dergelijke beslissing is een wrakingsverzoek niet mogelijk
Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Reden hiervoor is dat tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als de procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn, is niet onderbouwd en hiervan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken. Dat de rechter een stuk van de hand van verzoeker zelf wel heeft geweigerd is evenzeer een procesbeslissing. Dat hij dat stuk, door verzoeker geschreven, beschouwde als een verkapte (nadere) conclusie, is begrijpelijk. Verzoeker werd vertegenwoordigd door een advocaat en had al gelegenheid gehad om te concluderen.
5.8.
Dat de rechter de stukken niet goed zou hebben gelezen is door verzoeker niet nader onderbouwd. Ook is niet nader onderbouwd of gebleken dat de rechter partijen niet gelijkwaardig heeft behandeld tijdens de zitting. Verzoeker heeft zijn indrukken en zijn gevoel niet met feiten kunnen staven. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat er geen concrete aanwijzingen zijn voor partijdigheid van de rechter.
5.9.
Tot slot is door verzoeker ook aangevoerd dat de rechter te veel meegaat in de stellingen van de wederpartij en dat daardoor mogelijk artikel 21 Rv wordt geschonden. De rechter heeft kenbaar gemaakt dat hij hier geen uitspraken over kan doen, omdat hij, bij afwijzing van het wrakingsverzoek nog een vonnis moet wijzen. In het vonnis zal blijken hoe de rechter de voor de beslissing van het geschil relevante standpunten van partijen beoordeelt. De wrakingskamer is van oordeel dat ook deze wrakingsgrond onvoldoende is onderbouwd of is komen vast te staan.
5.10.
Gelet op het voorgaande leiden de door verzoeker aangevoerde gronden dus niet tot vooringenomenheid van de rechter of van een gerechtvaardigde objectieve vrees daarvoor. Daarom is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek moet worden af gewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak waar het wrakingsverzoek betrekking op heeft zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 21 september 2021 door mr. Peters, mr. Breeman en mr. Broeders, en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.