Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aan haar in rekening gebrachte vervolgingskosten, die voortvloeiden uit het betekenen van dwangbevelen voor naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2010 en 2011. De ontvanger had op 31 juli 2019 uitspraak gedaan op het bezwaar van de belanghebbende, maar dit werd door de rechtbank ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontvanger aan belanghebbende naheffingsaanslagen omzetbelasting had opgelegd, welke niet tijdig waren voldaan. De ontvanger had daarop aanmaningen verstuurd en dwangbevelen uitgevaardigd, waarvoor betekeningskosten in rekening waren gebracht. De belanghebbende stelde dat de betekeningskosten onterecht waren, omdat er een verzoek tot teruggaaf van omzetbelasting in behandeling was en de naheffingsaanslagen nog niet onherroepelijk vaststonden.
De rechtbank oordeelde echter dat de betekeningskosten terecht in rekening waren gebracht, aangezien de belanghebbende niet tijdig had voldaan aan de naheffingsaanslagen en er geen uitstel van betaling was verleend. De rechtbank benadrukte dat de ontvanger bevoegd was om incassomaatregelen te treffen, ongeacht de status van de naheffingsaanslagen. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.