In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de verminderingsbeschikkingen die voor de jaren 2013, 2014 en 2015 waren opgelegd. Deze verminderingsbeschikkingen betroffen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) die aan de belanghebbende waren opgelegd, nadat hij niet tijdig aangifte had gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende meerdere keren was uitgenodigd om aangifte te doen, maar hieraan geen gehoor had gegeven. De inspecteur had vervolgens ambtshalve aanslagen opgelegd, waartegen de belanghebbende in beroep ging.
Tijdens de zitting op 3 september 2021 in Roermond was de belanghebbende niet verschenen, ondanks dat hij op correcte wijze was uitgenodigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de uitnodiging tijdig en op het juiste adres was verzonden. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij voldeed aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast hiervoor bij de belanghebbende lag, en dat hij geen onderbouwende stukken had overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling dat hij aan het urencriterium voldeed. Ook de stelling dat er niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek uit vorige jaren in aanmerking moest worden genomen, werd door de rechtbank verworpen wegens gebrek aan onderbouwing. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.