Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is het beroep van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek om teruggaaf van dividendbelasting ongegrond verklaard. De uitspraak betreft een geschil tussen een in Duitsland gevestigde belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst, die op 11 mei 2017 het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van het teruggaafverzoek heeft afgewezen. De rechtbank heeft op 20 september 2021 uitspraak gedaan na een regiezitting op 7 juni 2021, waarbij het onderzoek ter zitting is achterwege gebleven.
Belanghebbende stelde dat er recht op teruggaaf van dividendbelasting bestond op basis van het Unierecht, omdat zij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank oordeelde echter dat de inspecteur terecht het verzoek om teruggaaf had afgewezen. Belanghebbende had, ondanks de mogelijkheid daartoe, niet ingestemd met een vervangende betaling zoals voorgeschreven door de Hoge Raad in een eerdere uitspraak. Hierdoor bestond er geen recht op teruggaaf van dividendbelasting, en dus ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden belasting.
De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.